bs 4

Een zintuig:
Het is een orgaan dat reageert op prikkels
A
Waar
B
Nietwaar
1 / 29
volgende
Slide 1: Quizvraag
biologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Een zintuig:
Het is een orgaan dat reageert op prikkels
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 1 - Quizvraag

Waar ontstaat een impuls?
A
in de zintuigcellen
B
in het zintuig
C
in de hersenen
D
in de prikkel

Slide 2 - Quizvraag


Een zintuigcel vangt prikkels op en zet die om in impulsen
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 3 - Quizvraag

1. Prikkel: Invloed uit de omgeving op een organisme
2. Impuls: Een elektrisch signaal (‘seintje’) dat
van de zintuigcellen door zenuwen naar de
hersenen wordt geleid
A
1 Waar 2 Nietwaar
B
1 Nietwaar 2 Waar
C
Beide waar
D
Beide nietwaar

Slide 4 - Quizvraag


Een pijnpunt is een uiteinde van bepaalde zenuw die pijn waarneemt
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 5 - Quizvraag

Bij fel licht is de pupil...
A
klein
B
groot

Slide 6 - Quizvraag

Deze zorgt ervoor dat het beeld op de gele vlek terechtkomt
A
De iris
B
Het netvlies
C
De blinde vlek
D
De lens

Slide 7 - Quizvraag

Waardoor zien we op de blinde vlek niets?
A
omdat die plek blind is
B
omdat daar geen zintuigcellen zitten

Slide 8 - Quizvraag

Het gekleurde deel van je oog heet:
A
Pupil
B
Iris
C
Oogkas
D
Oogwit

Slide 9 - Quizvraag

Alles wat binnenin je oog ligt krijgt bescherming door?
A
Het vaatvlies
B
Het netvlies
C
De lens
D
Het harde oogvlies

Slide 10 - Quizvraag

Bs 4: Het zenuwstelsel

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Wat weet jij (al) van het zenuwstelsel?
  1. Weet je hoe een zenuwcel is opgebouwd?
  2. Welke rol hebben de hersenen bij waarnemen, regeling en gedrag?
  3. Welke delen van het zenuwstelsel ken je?
  4. Wat zijn de functies van het zenuwstelsel?

  5. Wat is een adequate prikkel?
  6.  Kun jij het verhaal vertellen van prikkel tot respons?
  7. Weet je wat een reflex is? Wat is het verschil met een normale reactie?

Slide 13 - Tekstslide

Zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit: 
Alle zenuwen, het ruggenmerg en de hersenen.
Het centrale zenuwstelsel wordt gevormd door het ruggenmerg en de hersenen.Deze liggen centreel in het lichaam, dus niet in je ledematen.
De zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen. 

Slide 14 - Tekstslide

Bewust of reflex?
Impulsen die door zintuigen worden doorgegeven kunnen 2 routes afleggen.
1) Vanuit de zintuigen gaan impulsen via het centraal zenuwstelsel, naar de hersenen. Vanuit de hersenen gaan impulsen naar de spieren en klieren, en er komt een respons (reactie).

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld bewuste reactie
A  Er is een zak patat (prikkel).
     De zintuigcellen in je ogen en neus vangen de prikkels op en geven impulsen door.

B  De impulsen gaan door de zenuwen, het centrale zenuwstelsel in (korte blauwe pijltjes in de 
     afbeelding). De hersenen verwerken de impulsen.  Nu weet 
     je wat je ruikt en wat je ziet.  Je bent je er nu van bewust:  
   PATAT   ...  Als je je ervan bewust bent: 
                                                   heb je het waargenomen
C/D  De hersenen geven een signaal (impuls), via het 
        ruggenmerg en de zenuwen naar de armspieren. Er gaat 
        ook een impuls naar de speekselklieren in je mond.
        Reactie (respons): de arm beweegt : het meisje pakt ...
        Reactie (respons): het meisje  krijgt speeksel in de mond.
De zak patat
De zak patat is een prikkel
Een prikkel is informatie uit de omgeving
1
Zintuigstelsel
Alle zintuigen samen vormen het zintuigstelsel.
Zintuigen werken samen.
3
oog en neus
Dit zijn organen. 
In de organen bevinden zich zintuigcellen
2

Slide 16 - Tekstslide

Manier 2: reflex
Functies van een reflex: onbewust, snel reageren op bepaalde prikkels.
Bij een reflex gaat de impuls van het zintuig naar het ruggenmerg, en vanuit het ruggenmerg wordt een snelle reactie in gang gezet. Deze weg noem je de reflexboog. Dit gebeurt door de schakelcellen in het ruggenmerg. De impulsen worden kort na het reflex waargenomen in de hersenen, omdat het een langere weg moet afleggen!

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden van reflexen

-Terugtrekreflex (als het water van de kraan te heet is, of als je je teen stoot. De pijn komt pas later)
-Pupilreflex (als er meer/minder licht op de pupil valt)
-*Niezen en hoesten
-*Lachen als je wordt gekieteld
-*Ooglidreflex (als iets te dichtbij je ogen komt)
-*Vorming van meer speeksel als je iets lekkers ruikt

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een zenuw?
Zenuwcellen hebben uitlopers die wel een meter (!) lang kunnen zijn. De plek waar veel uitlopers samenkomen, noem je een zenuw >
 een bundel uitlopers van zenuwcellen.



Slide 20 - Tekstslide

Wat zit er om een uitloper en om een zenuw heen?
De zenuw is een bundel uitlopers van zenuwcellen, omgeven door een stevige beschermende laag (links). Elke uitloper van een zenuwcel is omgeven door een isolerend laagje (rechter plaatje)


Slide 21 - Tekstslide

3 typen zenuwzcellen
gevoelszenuwcellen ( geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel)

bewegingszenuwcellen ( geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren)

schakelcellen ( geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel) Ze verbinden gevoelszenuwcellen met bewegingszenuwcellen.



Slide 22 - Tekstslide

Bouw van een zenuwcel met cellichaam en uitlopers ligging en functies van typen zenuwcellen
Gevoelszenuw
(let op: cellichaam 
buiten het ruggemerg)


Bewegingszenuw 
(let op: cellichaam 
in het ruggemerg)

Slide 23 - Tekstslide

Type zenuwcel: schakelcel


Schakelcel
(ligt in het ruggenmerg/
centraal zenuwstelsel)

Slide 24 - Tekstslide

Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?

A
hersenen
B
hersenen en zenuwen
C
hersenen, zenuwen en ruggenmerg
D
hersenen en ruggenmerg

Slide 25 - Quizvraag

komt binnen bij je zintuigcellen
Elektrische signaaltje via een zenuw
Reactie
Respons
Prikkel
Impuls

Slide 26 - Sleepvraag

Zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle delen van het lichaam
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 27 - Quizvraag

Een functie van het zenuwstelsel

A
impulsen verwerken die van de zintuigen komen
B
Impulsen naar de zintuigen sturen
C
prikkels opvangen
D
spieren sterker maken

Slide 28 - Quizvraag

Wat ga je nu doen?
1. Lezen bs 4
2. Aanvullen begrippenlijst t/m bs 4 

Klaar? 
maken opdracht 1, 2, 3 

Slide 29 - Tekstslide