Formuleren 6.2 verwijswoorden en Spelling 7.2 leestekens, de komma

 Formuleren 6.2 verwijswoorden en Spelling 7.2 leestekens
Mavo 2 periode 1 
week 4 1e les (18 september)

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 Formuleren 6.2 verwijswoorden en Spelling 7.2 leestekens
Mavo 2 periode 1 
week 4 1e les (18 september)

Slide 1 - Tekstslide

Welkom 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Lezen: in je eigen leesboek!
Startopdracht
Instructie doel 6.2 verwijswoorden
Inoefenen en zelfstandig oefenen
~pauze~
Instructie doel 7.2 leestekens
Inoefenen en zelfstandig oefenen
Afsluiting

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Startopdracht
Start LessonUpp.app op voor de volgende vragen: 
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 5 - Quizvraag

Vul aan:
Emma is moe, want ___ heeft net
15 km. hardgelopen.
A
dat
B
het
C
zij
D
hij

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb een gitaar gekocht. ___ is tweedehands.
A
dat
B
hij
C
zij
D
die

Slide 7 - Quizvraag

Carlos is blij, want hij heeft ____ brommerrijbewijs gehaald.
A
hem
B
zijn
C
hen
D
haar

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer Elena thuis is, trekt zij ____ joggingsbroek aan.
A
haar
B
dat
C
de
D
zijn

Slide 9 - Quizvraag

Doel 6.2 verwijswoorden (1)



  •  Je leert verwijzen naar personen en naar bezit. 

Slide 10 - Tekstslide

§ 2 verwijswoorden (1)



Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat.





Ezelsbruggetje:
DE (eindigt op -e) > deze/die (eindigt op -e)
HeT (eindigt op -t) > dit/dat (eindigt op -t)

Slide 11 - Tekstslide

§ 2 verwijswoorden (1 vervolg)




Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden: 
 
Ben is woest, hij heeft zijn laptop gesloopt. 
Ria loopt hard, zij heeft haar bus gemist. 
Het bestuur wil zijn besluit delen, nadat het heeft overlegd met de gemeente. 
Max en Lola namen hun nieuwe vlog op en zij waren verbaasd over de volgers. 
Koeien gebruiken hun staart als ze de vliegen zat zijn. 

Slide 12 - Tekstslide

 6.2 verwijswoorden (1) filmpje



Slide 13 - Tekstslide

Inoefenen
We maken opdracht 2 van blz. 219.
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk
Maak opdracht 1 van blz. 218
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Doel 7.2 Leestekens: de komma





  • Je leert de komma op de juiste manier gebruiken. 


Slide 17 - Tekstslide

7.2 De komma blz. 230
Wat je al weet:
Je schrijft een komma:
- Tussen twee persoonsvormen (Als je rent, ben je sneller.)
- Voor voegwoorden als maar, want, terwijl, omdat, enz. (Ik wil wel, maar ik mag niet.)
    ! Let op: in principe geen komma voor en en of. (De zanger kwam het podium op en begon te              zingen.)

Ook een komma: 
- tussen de delen van een opsomming, maar niet voor 'en'. 
   Op de fruitschaal liggen appels, peren, mandarijnen en bananen. 

Slide 18 - Tekstslide

Inoefenen
We maken opdracht 2 van
 blz. 230
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Aan het werk

  • 7.2 maak opdracht 1 blz. 230

timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je kunt de komma goed plaatsen.
  2. Je weet de persoonlijke en bezittelijke verwijswoorden goed te gebruiken.
timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Volgende les: 
Formuleren 6 § 3 verwijswoorden (2)
Spelling cursus 7 § 3 leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens
 Huiswerk do. 19 sept.: 
opdr. 1 blz. 218
opdr. 1 blz. 230

Slide 22 - Tekstslide