Formuleren 6.2 verwijswoorden en Spelling 7.2 leestekens, de komma

 Formuleren 6.2 verwijswoorden en Spelling 7.2 leestekens
Mavo 2 periode 1 
week 6 2e les (3 oktober)

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 Formuleren 6.2 verwijswoorden en Spelling 7.2 leestekens
Mavo 2 periode 1 
week 6 2e les (3 oktober)

Slide 1 - Tekstslide

Welkom 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Lezen: in je eigen leesboek!
Startopdracht
Instructie doel 6.2 verwijswoorden
Inoefenen en zelfstandig oefenen
~pauze~
Instructie doel 7.2 leestekens
Inoefenen en zelfstandig oefenen
Afsluiting

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Startopdracht
Start LessonUpp.app op voor de volgende vragen: 
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 5 - Quizvraag

Vul aan:
Emma is moe, want ___ heeft net
15 km. hardgelopen.
A
dat
B
het
C
zij
D
hij

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb een gitaar gekocht. ___ is tweedehands.
A
dat
B
hij
C
zij
D
die

Slide 7 - Quizvraag

Carlos is blij, want hij heeft ____ brommerrijbewijs gehaald.
A
hem
B
zijn
C
hen
D
haar

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer Elena thuis is, trekt zij ____ joggingsbroek aan.
A
haar
B
dat
C
de
D
zijn

Slide 9 - Quizvraag

Doel 6.2 verwijswoorden (1)



  •  Je leert verwijzen naar personen en naar bezit. 

Slide 10 - Tekstslide

§ 2 verwijswoorden (1)



Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat.





Ezelsbruggetje:
DE (eindigt op -e) > deze/die (eindigt op -e)
HeT (eindigt op -t) > dit/dat (eindigt op -t)
1.  Meisje (o)                              Het meisje, dat daar loopt, is mijn beste vriendin.
2. Pen (v)                                   De pen, die ik laatst zocht, heb ik teruggevonden.
3. Laptop (m)                           Deze laptop is stuk.

Slide 11 - Tekstslide

§ 2 verwijswoorden (1 vervolg)



Je kunt ook verwijzen met persoonlijke voornaamwoorden:  

Ben is woest, hij is boos. Ik wijs hem aan.
Ria loopt hard, zij heeft haast. Ze is gestresst. 
Het bestuur gaat akkoord, het heeft overlegd. 
Max en Lola zijn goed bezig, zij waren verbaasd. 
Koeien staan in de wei, ze eten gras. 
enkelvoud mannelijk: hij/hem
enkelvoud vrouwelijk: zij/ze
enkelvoud onzijdig: het
meervoud personen: zij/ze
meervoud dieren: ze

Slide 12 - Tekstslide

§ 2 verwijswoorden (1 vervolg)




Je kunt ook verwijzen met bezittelijke voornaamwoorden: 
 

Ben is woest, hij heeft zijn laptop gesloopt. 
Ria loopt hard, zij heeft haar bus gemist. 
Het bestuur wil zijn besluit delen, nadat het heeft overlegd met de gemeente. 
Max en Lola namen hun nieuwe vlog op en zij waren verbaasd over de volgers. 
Koeien gebruiken hun staart als ze de vliegen zat zijn. 
enkelvoud mannelijk: zijn
enkelvoud vrouwelijk: haar
enkelvoud onzijdig: zijn
meervoud personen: hen/hun
meervoud dieren: hun

Slide 13 - Tekstslide

 6.2 verwijswoorden (1) filmpje



Slide 14 - Tekstslide

Inoefenen
We maken opdracht 2 van blz. 219.
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk
Maak opdracht 1 van blz. 218


timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Doel 7.2 Leestekens: de komma





  • Je leert de komma op de juiste manier gebruiken. 


Slide 18 - Tekstslide

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
mijn favoriete eten is hutspot nasi patat en bami

Slide 19 - Open vraag

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
op de tafel staat hagelslag suiker en pindakaas

Slide 20 - Open vraag

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
als ik jou zie word ik blij

Slide 21 - Open vraag

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
je mag kiezen uit pizza pannenkoeken of patat

Slide 22 - Open vraag

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
piet heeft trek omdat hij vergeten is te ontbijten

Slide 23 - Open vraag

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
wanneer jij zo doet wordt zij bang

Slide 24 - Open vraag

Typ de zin met leestekens op de juiste plaats:
ik ben blij want ik heb een feestje

Slide 25 - Open vraag

7.2 De komma blz. 230
Wat je al weet:
Je schrijft een komma:
- Tussen twee persoonsvormen (Als je rent, ben je sneller.)
- Voor voegwoorden als maar, want, terwijl, omdat, enz. (Ik wil wel, maar ik mag niet.)
    ! Let op: in principe geen komma voor en en of. (De zanger kwam het podium op en begon te              zingen.)

Ook een komma: 
- tussen de delen van een opsomming, maar niet voor 'en'. 
   Op de fruitschaal liggen appels, peren, mandarijnen en bananen. 

Slide 26 - Tekstslide

Inoefenen
We maken opdracht 2 van
 blz. 230
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide

Aan het werk

  • 7.2 maak opdracht 1 blz. 230
Diataaltoets afmaken:
Tobias,
Lisandro,
Lenny
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je kunt de komma goed plaatsen.
  2. Je weet de persoonlijke en bezittelijke verwijswoorden goed te gebruiken.
timer
5:00

Slide 29 - Tekstslide

Volgende les: 
Formuleren 6 § 3 verwijswoorden (2)
Spelling cursus 7 § 3 leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens

 Huiswerk woe. 9 okt.: 
opdr. 1 blz. 218
opdr. 1 blz. 230

Slide 30 - Tekstslide