Wat je al weet:
Je schrijft een komma:
- Tussen twee persoonsvormen (Als je rent, ben je sneller.)
- Voor voegwoorden als maar, want, terwijl, omdat, enz. (Ik wil wel, maar ik mag niet.)
! Let op: in principe geen komma voor en en of. (De zanger kwam het podium op en begon te zingen.)
Ook een komma:
- tussen de delen van een opsomming, maar niet voor 'en'.
Op de fruitschaal liggen appels, peren, mandarijnen en bananen.