opdracht 1 blz. 230
1. A, omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan.
2. B, omdat het een opsomming is.
3. C, omdat er een voegwoord achter staat.
4. B, omdat het een opsomming is.
5. A, omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan.
6 C, omdat er een voegwoord achter staat.