P2 - formatieve toets 1- M2 - Kapitel 2

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 2

P2 Formatieve toets 1 Kapitel 2

Wörterliste  A + B

Grammatik C

     

Wörterliste A & B /Grammatik C Kapitel 2

1. Ik ken woorden die met de thema's verjaardag, feesten  en familie te maken hebben.
2. Je kunt werkwoorden in het Duits vervoegen.
   

Let op:

1. der/die/das [als dat gevraagd wordt]

2. hoofdletters

3. Umlaut *ä ü (t) ö of * Ä Ü (t) Ö 

Denk aan de hoofdletters,lidwoorden,Umlaut!!!

Übersetze [vertaal]: het eten

Übersetze [vertaal]: feliciteren

Übersetze [ vertaal]: kopen

Wat is de vervoeging van het zwakke werkwoord "reparieren" in de tegenwoordige tijd voor "Sie"?

1. repariert
2. reparierst
3. repariere
4. reparieren

de taart = (met lidwoord)

Was passt zusammen?

vaak

sinds

nooit

altijd

weer

soms

ook

oft

seit

nie

immer

wieder

manchmal

auch

Welches Wort passt nicht?
Ostern- Karneval-Geburtstag- Oktoberfest

Welches Wort passt nicht?
der Cousin- die Stiefmutter-die Tante- der Onkel

Gegensatz (tegenstelling)
die Mutter <> ......

Gegensatz (tegenstelling Duits)
die Tante <> .....

de tas =

Die Osterhase bringt uns eine Überraschung / Torte

(welk woord past)

Ich habe keine Geschwister, ich bin Einzelkind / Stiefmutter (welk woord past)

Wat zijn regelmatige (zwakke) werkwoorden?

1. Werkwoorden die je vaak gebruikt
2. Werkwoorden die je vervoegd volgens een vaste regel
3. Werkwoorden die je uit je hoofd moet leren
4. Werkwoorden die je op gevoel wel goed kunt raden.

Wat is het ezelsbruggetje voor de uitgangen van zwakke werkwoorden?

1. (Fe) e st t en t en
2. (e) ettenten
3. (Fe) st-t-en-t-e
4. (t)esttenten

Wat is de stam van een zwak werkwoord in het Duits?

1. ik-vorm
2. hele werkwoord
3. hele werkwoord -(e)n
4. hij-vorm

[wohnen]
.... Sie in Den Haag?

Zwakke werkwoorden:
Ich _____ viel.

1. rede
2. redest
3. redet
4. reden

zwakke werkwoorden:
Wir _____ in Hamburg.

1. leben
2. lebst
3. lebe
4. lebt

zwakke werkwoorden:
Sein Bruder _____ Tom.

1. heiße
2. heißt
3. heißen
4. heiß

zwakke werkwoorden:
Ihr _____ in Berlin.

1. wohnt
2. wohne
3. wohnst
4. wohnen

zwakke werkwoorden:
Er _____ mit seinem Freund.

1. spielen
2. spiele
3. spielt

_____du den neuen Pullover?(kaufen)

Hoe maak je het voltooid deelwoord van het werkwoord in het Duits?

1. stam + t
2. stam + d
3. ge + stam + t
4. ge + stam + d

Voltooid deelwoord van:

haben

1. hab
2. gehabt
3. gehabd
4. gehab

Wat is het voltooid deelwoord van 'hören'?

1. gehören
2. hört
3. gehört
4. hören

Wat is het voltooid deelwoord van 'machen'?

1. gemachen
2. gemacht
3. gemached
4. gemachd

Het voltooid deelwoord van kaufen is...

1. gekaufd
2. gekauft
3. gekaufent
4. gekaufend

Wat is het voltooid deelwoord van
spielen?

1. spielt
2. gespield
3. gespielt

Hoe ging de toets?

1. goed
2. gaat
3. slecht
4. weet niet