In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Tekst
6.4 Veiligheid
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Terugblik
Uitleg 6.4
Opdrachten 6.4
Slide 2 - Tekstslide
Karel heeft buitenverlichting gekocht. Hierbij is 1 lampje stuk gegaan, de overige lampjes doen het nu ook niet meer. Dit is een voorbeeld van ...
A
Serie
B
Parallel
Slide 3 - Quizvraag
Geef de afbeelding een schakelschema van een serieschakeling weer?
A
Ja
B
Nee, dit is een parallelschakeling
C
Nee, dit is geen schakelschema
D
Nee, de plus- en de minpolen kloppen niet
Slide 4 - Quizvraag
In een serieschakeling worden 2 lampjes gebruikt. Door de stroomkring gaat een stroom van 3A. Hoe groot is de stroomsterkte van lampje 2?
A
1 Ampère
B
2 Ampère
C
3 Ampère
D
6 Ampère
Slide 5 - Quizvraag
Wat geeft dit schakelschema weer?
A
Een serieschakeling
B
Een parallelschakeling
C
Een gebroken stroomkring
Slide 6 - Quizvraag
Welke meter sluit je altijd parallel aan?
A
Ampèremeter
B
Voltmeter
Slide 7 - Quizvraag
6.4 veiligheid
Transport van elektriciteit vanaf de centrale tot je lamp.
Slide 8 - Tekstslide
6.4 veiligheid
Via de hoofd- of grondkabel komt de elektriciteit de meterkast binnen.
Slide 9 - Tekstslide
kilowattuurmeter
groepenkast
6.4 veiligheid
Elektriciteit in huis
Hoofdkabel=verbinding tussen huisinstallatie met het energiebedrijf
kWh-meter=geef je energieverbruik aan
(gemiddeld 3000 kWh per jaar aan elektriciteit)
grondkabel
aardlekschakelaar
stoppen/
zekeringen
Slide 10 - Tekstslide
6.4 veiligheid
De meterkast
Slide 11 - Tekstslide
analoog
digitaal
6.4 veiligheid
Kilowattuurmeter
Registreert de hoeveelheid gebruikte elektrische energie.
Slide 12 - Tekstslide
Sleep de onderdelen naar de juiste plaats in de meterkast.
Zekering
Aardlekschakelaar
kWh-meter
groepenkast
Slide 13 - Sleepvraag
6.4 veiligheid
Elektrische installatie en groepenverdeling in huis.
Er zijn een aantal groepen:
1 voor boven
1 voor de wasmachine
1 voor beneden
1 voor keukenapparaten
Slide 14 - Tekstslide
Waarom wordt de stroom in de groepenkast over verschillende groepen verdeeld?
A
voor de veiligheid
B
voor de gezelligheid
C
zodat elke persoon zijn eigen stroom heeft
D
daar is geen reden voor
Slide 15 - Quizvraag
Gevaren van elektriciteit
6.4 veiligheid
Overbelasting
Elektriciteit door een draad geeft warmte. Als er teveel stroom doorheen loopt wordt de draad te warm. Er kan brand ontstaan.
Slide 16 - Tekstslide
Als de stroom te groot wordt smelt de draad in de zekering.
6.4 veiligheid
Zekeringen
Om brand te voorkomen zijn de elektriciteitsleidingen beveiligd met zekeringen .
Slide 17 - Tekstslide
stoppenkast
zekeringautomaat (modern).
6.4 veiligheid
Groepenkast met zekeringen (stoppen) .
Slide 18 - Tekstslide
Gevaren van elektriciteit
6.4 veiligheid
kortsluiting
Loopt de stroom van de spanningsbron direct terug naar de spanningsbron.
Slide 19 - Tekstslide
Kortsluiting, overbelasting of lekstroom?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting
C
lekstroom
Slide 20 - Quizvraag
Wat treedt er op als er teveel stroom door een groep gaat?
A
Overbelasting
B
Zekering
C
Hoofdlek
D
Kortsluiting
Slide 21 - Quizvraag
Kortsluiting, lekstroom of overbelasting?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting
C
lekstroom
Slide 22 - Quizvraag
Om onze huizen te beveiligen tegen overbelasting of kortsluiting hebben we...
A
Zekeringen
B
Verzekeringen
C
Anti-kortsluiting en Anti-overbelasting
D
een aardlekschakelaar
Slide 23 - Quizvraag
Stroom die via de grond de stroomkring verlaat.
Je hebt zelf een snoer of apparaat vast gepakt waardoor je een schok krijgt.
6.4 veiligheid
Lekstroom
Slide 24 - Tekstslide
Zorgt ervoor dat de stroom wordt uitgeschakeld bij lekkage van stroom (b.v. door je lichaam).
6.4 veiligheid
Aardlekschakelaar
Slide 25 - Tekstslide
In de meterkast zitten verschillende dingen voor de veiligheid. Een ding beschermt jou voor het geval je onder stroom kan komen te staan omdat er een beschadiging in de stroomkring zit. Wat is de naam van dat ding
A
aardlekschakelaar
B
hoofdschakelaar
C
de zekering
D
de kilowattuur meter
Slide 26 - Quizvraag
Een aardlekschakelaar zorgt ervoor dat er geen ......... ontstaat