In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Modale werkwoorden Duits
&
Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben
&
möchten
Tegenwoordige tijd
Slide 1 - Tekstslide
Lernziele
In deze les herhaal je wat modale werkwoorden zijn.
Je herhaalt de vertalingen van de modale werkwoorden.
Je herhaalt de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.
Slide 2 - Tekstslide
Verschiedene Arten von Verben
zwakke werkwoorden (wohnen-wohnte-gewohnt)
sterke werkwoorden (gehen-ging-gegangen)
onregelmatige werkwoorden (haben, sein, werden)
modale (hulp-)werkwoorden
Slide 3 - Tekstslide
Nenne ein deutsches Modalverb:
Slide 4 - Woordweb
Modalverben auf Deutsch:
Slide 5 - Tekstslide
Betekenis:
dürfen (= mogen)
können (= kunnen)
mögen (= lusten, lekker vinden, aardig vinden)
müssen (= moeten als noodzaak)
sollen (= moeten als opdracht van een ander of twijfel)
wollen (= willen)
wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
Slide 6 - Tekstslide
Welche Regeln gibt es?
Slide 7 - Tekstslide
standaard zwak Modale werkwoorden
wohnen können
ich wohne ich kann
du wohnst du kannst
er/sie/es wohnt er/sie/es kann
wir wohnen wir können
ihr wohnt ihr könnt
sie/Sie wohnen sie/ Sie können
Slide 8 - Tekstslide
Regel 1
Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen.
Slide 9 - Tekstslide
Klinkerwisseling
Verb
dürfen können mögen müssen wollen sollen wissen
ich darf kann mag muss will soll weiß
wir dürfen können mögen müssen wollen sollen wissen
Slide 10 - Tekstslide
Regel 2
De uitgangen wijken af in vergelijk met het zwakke ww (ich/er, sie, es krijgen geen uitgang).
Slide 11 - Tekstslide
Die Endungen im Präsens
ich -
du (s)t
er/sie/es -
wir en
ihr t
sie/Sie en
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Übersetze: hij kan
A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt
Slide 15 - Quizvraag
Übersetze: jij mag (toestemming)
A
du darfst
B
du magst
C
du kannst
D
du möchtest
Slide 16 - Quizvraag
(wissen) Er ___ nicht, ob er heute noch kommt.
A
wiss
B
wisst
C
weißt
D
weiß
Slide 17 - Quizvraag
(wollen) Du _____ keine Hausaufgaben machen.
A
woll
B
will
C
willst
D
wollst
Slide 18 - Quizvraag
Möchten...."de vreemde eend in de bijt".
Slide 19 - Tekstslide
Möchten = zou graag willen
Möchten is een vriendelijkere -/beleefdere vorm van willen. Deze vorm wordt in het Duits veel gebruikt als je iets wilt hebben.
Beispiel: Ich möchte gerne ein Eis haben.
Slide 20 - Tekstslide
Möchten = zou graag willen
ich möchte
du möchtest
er/sie/es möchte
wir möchten
ihr möchtet
sie/Sie möchten
Slide 21 - Tekstslide
TIPPS - Wat helpt je bij het leren?
Bij 3 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud: - dürfen (= mogen, ik mag) -> ich darf - können (= kunnen, ik kan) > ich kann - wollen (= willen, ik wil) > ich will
Slide 22 - Tekstslide
TIPPS - Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin, bijvoorbeeld: de kat moet maar snel weg wezen En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....
Slide 23 - Tekstslide
TIPPS - Wat helpt bij het leren?
Leer de betekenis goed, daarmee worden de meeste fouten gemaakt!
Let op: "man"/"wer" gaan zoals er/sie/es!
Wer weiß das denn?
Man kann das wissen.
Slide 24 - Tekstslide
Und jetzt du: Bearbeite folgende Aufgaben und benutze die Modalverben
Aufgabe 44 + 45 = Seite 86/87
Aufgabe 48: Regeln in der Schule
Aufgabe 49: Regeln im Straßenverkehr
Aufgabe 50: Rollenspiel
Willst du vielleicht heute Abend... / Nein, da kann ich nicht!