4.2 De industriële samenleving

Een nieuwe docent voor jullie 
Even voorstellen....
Meneer Kluten uit Maastricht
60 jaar
Docent Geschiedenis + Maatschappijleer 
Periode ziek geweest
Bouwens van der Boijecollege in Panningen
Nu dichterbij in Meerssen weer lessen geven

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Een nieuwe docent voor jullie 
Even voorstellen....
Meneer Kluten uit Maastricht
60 jaar
Docent Geschiedenis + Maatschappijleer 
Periode ziek geweest
Bouwens van der Boijecollege in Panningen
Nu dichterbij in Meerssen weer lessen geven

Slide 1 - Tekstslide

Planning
1
Uitleg § 4.2
2
Klassikaal vragen maken  1-2-3-4-5-6
3
Zelfstandig starten aan huiswerk 
7 t/m 12

Slide 2 - Tekstslide

In welk land begon de Industriële Revolutie?

Slide 3 - Open vraag

Leg uit wat verstedelijking en industrialisatie met elkaar te maken hebben?

Slide 4 - Open vraag

  • Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.
  • Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.
  • Je kunt enkele belangrijke uitvindingen noemen die in de 19e eeuw werden gedaan.
  • Je kunt uitleggen hoe de wetenschap zich in de 19e eeuw ontwikkelde.
Leerdoelen

Slide 5 - Tekstslide

Werkomstandigheden
  • Lage lonen en eentonig
  • Lange werkdagen 6 dagen per week, geen vakanties
  •  Werk was ongezond, lawaai en vies werk
  • Werk was gevaarlijk, veel ongelukken
  • Geen rechten; protesteren kon niet

Slide 6 - Tekstslide

Videofragment Daens
Hierop moet je letten tijdens de video:


In welke omstandigheden leefde men.

Speelt geloof een belangrijke rol in het leven?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Leefomstandigheden

  • Kleine en slechte woningen onder de schoorstenen van de fabrieken
  • Veel gezinsleden in een kleine ruimte
  • Slecht voedsel, geen schoon drinkwater of riolering

Slide 9 - Tekstslide

Leefomstandigheden

  • Hoge kindersterfte (arbeidersvrouwen gaven geen                      borstvoeding).
  • Slechte hygiëne zorgt voor ziektes als cholera en TBC.

  • Drankmisbruik

Slide 10 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
  • Door het kapitalisme veranderde de samenleving.
  • De standensamenleving 1e, 2e + 3e stand verdween
  • Klassenmaatschappij: ondernemers-, midden- en arbeidersklasse

Slide 11 - Tekstslide

Klassenmaatschappij

Slide 12 - Tekstslide

EXAMENVRAAG
Vanaf 1870 kwamen er in Nederland steeds meer fabrieken. In deze fabrieken gingen veel kinderen werken.
Geef één argument van een voorstander en één argument van een tegenstander van kinderarbeid in fabrieken.
Doe het zo:
voorstander: ... (geef één argument) 
tegenstander: ... (geef één argument)
Tegenstanders
Het werk in fabrieken is ongezond/riskant/vermoeiend voor kinderen. Kinderarbeid zou niet nodig moeten zijn om het inkomen van volwassenen aan te vullen. Kinderen hebben recht op onderwijs. De werktijden zijn te lang.
Voorstanders
Kinderen zijn goedkope arbeidskrachten. Kinderen kunnen het geringe gezinsinkomen aanvullen / het gezin lijdt minder armoede. Kinderen kunnen het fijne handwerk verrichten dat door volwassenen niet gedaan kan worden. Het is gezond om op jonge leeftijd lichamelijke arbeid te verrichten.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Uitvindingen
  • De verbrandingsmotor: auto op diesel en benzine
  • Staal i.p.v. ijzer
  • Brief wordt (soms) vervangen door telegrafie...
  • Elektriciteit voor verlichting en apparaten; telefoon. Gas voor verwarming 
  • Verdovingen bij operaties en kunstmest voor de akkers

Slide 15 - Tekstslide

Nieuwe uitvindingen
Er worden in de 19e eeuw veel nieuwe dingen uitgevonden.
Die nieuwe uitvindingen zijn vaak heel duur.
Daarom kunnen alleen rijke mensen ze kopen.

Alexander Bell vindt in 1876 de telefoon uit. 
Je kunt daarmee via een draad praten met iemand die ver weg is. 
In 1879 vindt Edison de gloeilamp uit.
Die geeft meer licht dan een kaars of olielamp.
Je hebt er wel elektriciteit voor nodig.
Dat is heel duur. 
In 1877 bedankt Edison de fonograaf. 
Je kunt met een fonograaf muziek afspelen.
In 1888 wordt de muziek op een plaat gezet.
Die kun je afspelen op een grammofoon. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

In de 19e eeuw gingen geleerden meten en tellen, net als in het natuuronderzoek. 
Zo ontstonden allerlei nieuwe wetenschappen.
Een daarvan was de economie, de studie van het maken, ruilen en verbruiken van goederen en diensten. De basis hiervan werd gelegd toen de Schot Adam Smith een boek publiceerde over de oorzaken van welvaart. Volgens hem groeide de welvaart het meest als het bestuur niet te veel ingreep in de economie. In de 19e eeuw bouwden anderen voort op zijn inzichten. Zo ontstond een zelfstandige economische wetenschap. Andere nieuwe wetenschappen waren de sociologie (de studie van hoe de samenleving werkt), de psychologie (de studie van hoe de menselijke geest werkt) en de psychiatrie (de studie van geestesziektes).
Een van de grootste wetenschappelijke doorbraken vond plaats in het onderzoek naar de natuur. In 1859 kwam de Britse bioloog Charles Darwin met zijn evolutietheorie. Hij legde uit hoe plant- en diersoorten, dankzij kleine variaties binnen de soort, zich steeds weer aanpassen aan de omstandigheden. Zo kon hij de evolutie verklaren, de ontwikkeling van simpele eencelligen tot complexe dier- en plantsoorten. Zijn leer, het darwinisme, vormt sindsdien de basis van de moderne biologie.
Ten slotte werd ook de geschiedschrijving wetenschappelijker. Geschiedenisboeken waren er al in de oudheid. Maar in de 19e eeuw werden historici veel preciezer. Er kwamen strenge regels, bijvoorbeeld om de betrouwbaarheid van bronnen vast te stellen. Geschiedenis werd een apart vak aan de universiteit. Datzelfde gold voor de archeologie, de bestudering van oude culturen aan de hand van stoffelijke overblijfselen.
Een geheugenspelletje....
timer
2:00

Slide 18 - Tekstslide

In de 19e eeuw gingen geleerden meten en tellen, net als in het natuuronderzoek. 
Zo ontstonden allerlei nieuwe wetenschappen.
Een daarvan was de economie, de studie van het maken, ruilen en verbruiken van goederen en diensten. De basis hiervan werd gelegd toen de Schot Adam Smith een boek publiceerde over de oorzaken van welvaart. Volgens hem groeide de welvaart het meest als het bestuur niet te veel ingreep in de economie. In de 19e eeuw bouwden anderen voort op zijn inzichten. Zo ontstond een zelfstandige economische wetenschap. Andere nieuwe wetenschappen waren de sociologie (de studie van hoe de samenleving werkt), de psychologie (de studie van hoe de menselijke geest werkt) en de psychiatrie (de studie van geestesziektes).
Een van de grootste wetenschappelijke doorbraken vond plaats in het onderzoek naar de natuur. In 1859 kwam de Britse bioloog Charles Darwin met zijn evolutietheorie. Hij legde uit hoe plant- en diersoorten, dankzij kleine variaties binnen de soort, zich steeds weer aanpassen aan de omstandigheden. Zo kon hij de evolutie verklaren, de ontwikkeling van simpele eencelligen tot complexe dier- en plantsoorten. Zijn leer, het darwinisme, vormt sindsdien de basis van de moderne biologie.
Ten slotte werd ook de geschiedschrijving wetenschappelijker. Geschiedenisboeken waren er al in de oudheid. Maar in de 19e eeuw werden historici veel preciezer. Er kwamen strenge regels, bijvoorbeeld om de betrouwbaarheid van bronnen vast te stellen. Geschiedenis werd een apart vak aan de universiteit. Datzelfde gold voor de archeologie, de bestudering van oude culturen aan de hand van stoffelijke overblijfselen.
Vul de ontbrekende woorden in....
timer
2:00
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 19 - Tekstslide

Biologie
  • Grootste wetenschappelijke doorbraak in de natuur 
  • 1859: Charles Darwin komt met zijn evolutietheorie: het darwinisme

Slide 20 - Tekstslide

Economie
  • Studie van maken, ruilen, verbruiken van goederen en diensten
  • Adam Smith: 'welvaart groeit als het bestuur niet te veel ingrijpt in de economie'

Slide 21 - Tekstslide

Geschiedenis
  •  Historici worden preciezer 
  • Bronnen moeten betrouwbaar zijn
  • Geschiedenis wordt een vak op de universiteit
  • Net als archeologie

Slide 22 - Tekstslide

Andere wetenschappen
  • Sociologie (studie van de samenleving)
  • Psychologie (studie van de menselijke geest)
  • Psychiatrie (studie van de geestesziekten)

Slide 23 - Tekstslide

Klassikaal maken 
§ 4.2
1 TOT EN MET 6

Slide 24 - Tekstslide

1a
Gebruik bron 1.
a Deze bron laat verschillende dingen zien die passen bij een industriële samenleving. Noem er minstens twee.
  • Twee van deze antwoorden:
  • 1 Het gebruik van machines (in dit geval een stoomlocomotief).
  • 2 De aanleg van een netwerk van spoorwegen.
  • 3 Het wonen in een grote, dichtbevolkte stad (omdat bovengrondse wegen daar dichtslibden, was een ondergrondse spoorweg de beste oplossing).

Slide 25 - Tekstslide

1b
Eén belangrijk gevolg van de industriële samenleving heeft de tekenaar niet laten zien. Bedenk welk gevolg je op deze bron niet ziet.
  • De luchtvervuiling. Uit de schoorsteen van de stoomlocomotief komt helemaal geen rook. Die zal er ongetwijfeld zijn geweest.

Slide 26 - Tekstslide

2
Gebruik bron 1.
Stel, je wilt weten hoe de eerste metro in Londen eruitzag. Heb je dan iets aan deze bron? Met andere woorden: bevat hij feiten voor je onderzoek, bevat hij geen feiten of is dat moeilijk te zeggen? Leg je antwoord uit.
  • Het is moeilijk te zeggen. De bron is drie jaar voor de opening van de eerste metro in Londen gemaakt. De tekenaars hebben dus hun fantasie moeten gebruiken. Maar misschien kenden ze de bouwplannen of hebben ze gesproken met de ontwerpers van de metro. Als dat zo is, zou het kunnen dat de meeste onderdelen van de bron wel kloppen met de latere werkelijkheid.

Slide 27 - Tekstslide

3
Gebruik bron 1.
Stel, je moet een artikeltje schrijven over de eerste metrolijn ter wereld. Daarin wil je ook je mening geven: was het een goed idee om zo’n metro aan te leggen of juist niet? Noem minstens drie vragen die je zou moeten beantwoorden om je mening met feiten te kunnen onderbouwen.
  • Je eigen antwoord, bijvoorbeeld:
  • 1 Hoeveel rook bleef er in de tunnel hangen?
  • 2 Welke andere middelen van transport waren er indertijd in Londen?
  • 3 Hoe lang deed een metro over een bepaald stuk?
  • 4 Hoe duur was een ritje met de metro?
  • 5 Wat vonden de reizigers in 1863 er zelf van?

Slide 28 - Tekstslide

4
Gebruik bron 2.
Deze bron vertelt iets over de slechte werkomstandigheden bij deze mijn. Leg dit uit en noem daarbij drie dingen die je uit deze bron (inclusief het bijschrift) te weten komt over de werkomstandigheden in deze mijn.
  • 1 Het werk was gevaarlijk (mijnexplosie).
  • 2 Het werk was smerig (vieze rook uit de schoorstenen).
  • 3 Er werkten heel jonge kinderen in de mijn (vanaf 10 jaar).

Slide 29 - Tekstslide

5
Waarom was een fabrieksarbeider in de 19e eeuw machtelozer dan een ambachtsman? 
  •  A 
  • Een ambachtsman deed geschoold werk, een fabrieksarbeider ongeschoold werk.

Slide 30 - Tekstslide

6a
a Leg uit wat het verband is tussen industrialisatie en urbanisatie.
  • Bij industrialisatie werden steeds meer producten in fabrieken gemaakt. De arbeiders die daar werkten, moesten dicht in de buurt van die fabrieken wonen. De gebieden rond de fabrieken veranderden in steden: daar was dus sprake van urbanisatie.

Slide 31 - Tekstslide

6b
b Een stelling: ‘Door de industrialisatie waren de leefomstandigheden van fabrieksarbeiders slecht.’ Is dit een mening of een feit?
  • Het is een mening (die wel is gebaseerd op feiten).

Slide 32 - Tekstslide

6c
c Met welk feit uit de leertekst kun je de stelling bij vraag b het best onderbouwen? Leg je antwoord uit.
  • Bijvoorbeeld: de gemiddelde leeftijd onder arbeiders in de steden was laag. Dat laat zien dat de leefomstandigheden daar slecht waren (in elk geval voor hun gezondheid). De meeste arbeiders woonden in steden.

Slide 33 - Tekstslide

huiswerk:



Huiswerk paragraaf 4.2

7-12



Slide 34 - Tekstslide