Zinsdelen H3 lv A1C

timer
15:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Toets bespreken

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen

Slide 3 - Tekstslide

Vorige lessen

Slide 4 - Tekstslide

Wat is waar over de pv?
A
Is altijd een WW
B
Is altijd een ZNW
C
Is nooit een WW
D
Is altijd enkelvoud

Slide 5 - Quizvraag

Wie /Wat + persoonsvorm? is de vraag die je stelt om het ow te vinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Het onderwerp (ow) van de zin...
A
staat altijd voor of na de persoonsvorm
B
vind je door: wie/wat + pv?
C
is één woord of een groepje woorden
D
is een werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het ow?
Aan wie heeft hij een euro gegeven?
A
Aan wie
B
hij
C
een euro
D
heeft gegeven

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin
B
Alle leestekens in een zin
C
Alle personen in een zin
D
Leestekens

Slide 9 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 10 - Quizvraag

Lesdoel vandaag
Ik kan/weet:
  • het lijdend voorwerp van een zin vinden.
  • zinnen met een lijdend voorwerp maken.

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend Voorwerp (Lv)

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
H3 grammatica zinsdelen blz. 88-89
maken startopdracht

We bespreken hierna samen jullie uitkomsten.
timer
7:00

Slide 13 - Tekstslide

Pauze
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
  • is de persoon die in de zin iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'. 

Slide 15 - Tekstslide

Zo vind je het lv:
  1. Noteer ow + wwg.
  2. Stel de vraag wat/wie + wwg + ow? Het antwoord is het lv.

   Let op: het lv begint nooit met een voorzetsel!

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht
blz. 88-89
Maken opdr. 1
Als je klaar bent, ga je verder met opdracht 2.

Na 10 minuten kijken we opdracht 1 samen na.
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het lv?
Hij hangt zijn jas aan de kapstok.
A
Hij
B
zijn jas
C
aan de kapstok
D
geen lv

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het lv ?
Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 19 - Quizvraag

Een lv mag niet beginnen met een vz.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Ik kan nu het lijdend voorwerp in zinnen vinden.
A
Ja, dat lukt me prima.
B
Ik vind het nog wel lastig, dus ik moet nog meer oefenen.
C
Nee, ik snap het echt nog niet.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 22 - Quizvraag

Huiswerk week 16
H3 blz. 88-89
maken opdracht 1 en 2

Slide 23 - Tekstslide