2HA1 le 25 juin

R
É
V
I
S
I
O
N
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

R
É
V
I
S
I
O
N

Slide 1 - Tekstslide

1) Le passé composé
2) Regelmatige werkwoorden op "-re" (exemple: Attendre)
3) Voorzetsels bij landen en steden
4) Het aanwijzend voornaamwoord
5)  het delend lidwoord
+ (prendre)

Slide 2 - Tekstslide

1) 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

N'oublie pas: 
Passé composé bestaat ALTIJD uit een hulpwerkwoord EN een voltooid deelwoord!!!
Pas op! Hou altijd het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord bij elkaar!
Bijvoorbeeld: 
Ik heb een appel gegeten = J'ai mangé une pomme.
Zij is naar huis gegaan= Elle est allée à la maison

Slide 6 - Tekstslide

Avoir
=
  hebben



Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                     avons
                          ont
                             ai
                        avez
                            as
                              a

Slide 7 - Sleepvraag

Regarde pendant 30 secondes:
timer
0:30

Slide 8 - Tekstslide

être
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
                        sont
                         suis
                sommes
                         êtes
                           est
                            es

Slide 9 - Sleepvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij zijn
C.  jij/je  hebt
D.  wij/we  zijn
E. jij / je bent
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  es
3.  ils  sont
4.  tu  as
5.  nous  sommes
6.  elle  a

Slide 10 - Sleepvraag

Maintenant:
2)     Regelmatige werkwoorden op " -re" 
exemple: attendre

Slide 11 - Tekstslide

0

Slide 12 - Video

Welk vorm is goed?

attendre - j'
timer
0:30
A
j'attende
B
j'attendis
C
j'attends
D
j'attendre

Slide 13 - Quizvraag

Welk vorm is goed?

perdre - tu
timer
0:30
A
tu perdes
B
tu perdis
C
tu perds
D
tu perdu

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal?

Zij verkopen
timer
0:30
A
ils vendre
B
ils vendons
C
il vend
D
ils vendent

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal

U antwoordt
timer
0:30
A
vous répondons
B
vous répondissez
C
vous répondrez
D
vous répondez

Slide 16 - Quizvraag

3)   Voorzetsels bij steden/landen & Vertaling van in/naar
-Marc habite à Bruxelles.
-J'ai été en France.
-Tu vas aux Etats-Unis?
-Non, je vais au Portugal.

Slide 17 - Tekstslide

Villes / villages
Om een stad of dorp aan te geven gebruik je het voorzetsel 'à'. 

Voorbeeld:
        Je vais à Paris 
        Je vais à Hardinxveld

Slide 18 - Tekstslide

Vous êtes prêts ?
Nu volgen een paar vragen om te kijken of je het begrepen hebt.
Bonne chance !

Slide 19 - Tekstslide

Nora habite.........Espagne
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 20 - Quizvraag

Je suis ........Danemark
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 21 - Quizvraag

On est.......Pays-Bas
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 22 - Quizvraag

Tu habites......Lille
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 23 - Quizvraag

4)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

_____ livre [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 26 - Quizvraag

... garçons
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 27 - Quizvraag

_______ émission (v)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce

Slide 28 - Quizvraag

.... chanteuses
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide