Klas 2 - Werkwoordenles

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Les verbes

avoir, être, aller, faire, pouvoir, vouloir + regelmatige werkwoorden -er en -re (présent, passé composé) 

In welke tijd staat deze zin:
Pendant les vacances j'ai fait du cheval

1. Présent
2. Passé composé
3. Futur proche

In welke tijd staat deze zin:
Mes hobbies sont jouer au violon et faire du tennis

1. Présent
2. Passé composé
3. Futur proche

In welke tijd staat deze zin:
Pendant le weekend j'ai nagé dans la piscine

1. Présent
2. Passé composé
3. Futur proche

In welke tijd staat deze zin:
Je veux aller en Irlande

1. Présent
2. Passé composé
3. Futur proche

In welke tijd staat deze zin:
J'aime le série Casa de Papel parce que je parle espagnol

1. Présent
2. Passé composé
3. Futur proche

In welke tijd staat deze zin:
Je suis allé au Maroc l'année dernière

1. Présent
2. Passé composé
3. Futur proche

Qu'est-ce que tu as fait le weekend passé?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je aller (passé composé) à la plage

Qu'est-ce que tu as fait le weekend passé?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je regarder (passé composé) du Netflix

Qu'est-ce que tu as fait hier soir?
Vervoeg het werkwoord in de juist tijd als antwoord op deze vraag:
In je antwoord: je attendre(passé composé) mon ami

Je

Tu

Il/Elle/On

Nous

Vous

Ils/Elles

veux

veux

veut

voulons

voulez

veulent

Je

Tu

Il/Elle/On

Nous

Vous

Ils/Elles

peux

peux

peut

pouvons

pouvez

peuvent

Je

Tu

Il/Elle/On

Nous

Vous

Ils/Elles

as pu

ai voulu

a voulu

avons pu

avez pu

ont voulu

J'ai visité

Je suis resté (à la maison)

J'habite 

J'aime

Ik houd van / Ik vind leuk

Ik woon

Ik heb bezocht

Ik ben thuis gebleven

J'ai écouté

Je vais regarder

J'attends

J'ai perdu

Ik ben kwijtgeraakt / ik heb verloren

Ik heb geluisterdnaar

Ik ga kijken (naar)

Ik wacht op

Verbuga.eu

• Oefen de werkwoorden via: www.verbuga.eu
  
• Tijden: présent & passé composé
  
• Onregelmatige: avoir, être, faire, aller, pouvoir, vouloir
• Regelmatige: aimer, tomber, gagner,
  manger, attendre, entendre,perdre 
• > Bevestig

C'est la fin🏁