Oefenen bloktoets WS+GR H1,2,3

Nederlands 22-1
Wat gaan we doen deze les?
  1. Opstarten + controle aanwezigheid
  2. Reminder boekverslag 
  3. Inleveren flyer?
  4. Volgende week
  5. Oefenen bloktoets WS+GR
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 22-1
Wat gaan we doen deze les?
  1. Opstarten + controle aanwezigheid
  2. Reminder boekverslag 
  3. Inleveren flyer?
  4. Volgende week
  5. Oefenen bloktoets WS+GR

Slide 1 - Tekstslide

Boekverslag
VANDAAG is de deadline voor het inleveren van het boekverslag.
Zorg dat je het inlevert voor 23:59 uur. 

Niet ingeleverd --> 1 

Het boekverslag telt 3x mee(!)
Zorg dat je het inlevert via Teams --> Opdrachten 

Slide 2 - Tekstslide

Flyer
Ik heb van 7 mensen hun flyer gekregen. Dankjewel!

De volgende mensen hebben een 1:
  1. Jiwara
  2. Jayvelino
  3. Diyar
  4. Damian
  5. Jaylimaro
  6. Lina
  7. Emanuel

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het wwg?

Heb jij Arda wel eens een pen zien stelen?
A
heb
B
zien stelen
C
heb zien stelen
D
stelen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het wwg?

Dani is zijn huiswerk vergeten te maken.
A
is
B
is zijn
C
is vergeten
D
is vergeten te maken

Slide 5 - Quizvraag

Volgende week
Aanstaande dinsdag 26 januari hebben jullie proefwerk Lezen H1,2,3

Woordenschat basis+kader:
H1: Onderwerp van een tekst
H2: Alinea's
H3: Zoekend lezen

Slide 6 - Tekstslide

Die vrijdag daarop 29 januari hebben jullie proefwerk Woordenschat + Grammatica H1,2,3


Woordenschat basis+kader:

H1: een synoniem zoeken
H2: een betekenis zoeken
H3: een voorbeeld zoeken


Grammatica basis:
H1: werkwoorden
H2: persoonsvorm
H3: onderwerp

Grammatica kader:
H1: werkwoorden
H2: persoonsvorm
H3: onderwerp + lidwoord en zelfstandige naamwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Weet jij nog een manier/manieren om de betekenis van een onbekend woord in een tekst te vinden?

Slide 8 - Open vraag

SYNONIEM

Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een of meer andere woorden.

Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.


Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekend woord dan raden.

Slide 9 - Tekstslide

SYNONIEM - voorbeelden


zelfstandig - op zichzelf

chaos - puinhoop

neertellen - betalen

uitgave - editie

Slide 10 - Tekstslide

Voor die jeans moet je veel betalen.

Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 11 - Quizvraag

De leerlingen voeren veel klusjes uit.

Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 12 - Quizvraag

BETEKENIS

Een betekenis is een woord of zijn woorden waarmee verteld wordt wat iets is.


Wanneer er in een tekst een betekenis van een onbekend woord staat, weet je wat het woord betekent. Vaak staat dit als een omschrijving in de tekst.



Slide 13 - Tekstslide

BETEKENIS - voorbeelden


journalist - iemand die informatie verzamelt en openbaar maakt op internet, tv of krant


actualiteit - alles wat op dit moment belangrijk is

Slide 14 - Tekstslide

Zorgeloos

Geef de betekenis

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 15 - Quizvraag

VOORBEELD

Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.

Door een voorbeeld in een tekst weet je meteen wat de schrijver bedoeld.


Voorbeelden kunnen voor of na de onbekende woorden worden gebruikt.



Slide 16 - Tekstslide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden zijn te herkennen aan woorden als:

bijvoorbeeld, zo is er...., zoals, denk maar aan, neem, zo.


Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.



Slide 17 - Tekstslide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden kunnen ook te herkennen zijn aan

een dubbele punt (:)



Wij houden van buitensporten: varen, wandelen, bergbeklimmen en mountainbiken.



Slide 18 - Tekstslide

Ik was te laat op school en had daarvoor een smoes bedacht
Geef een voorbeeld
A
daarom kreeg ik straf
B
de brug stond open
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint

Slide 19 - Quizvraag

Grammatica
We gaan nu oefenen met grammatica
  1. werkwoorden
  2. persoonvorm
  3. onderwerp

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoorden
Werkwoorden
  • Dat zijn dingen die je kan doen 
  • Voorbeelden?


Slide 21 - Tekstslide

Wat is het werkwoord in de zin:
'Vroeger zat ik op de basisschool De Werf'
A
Vroeger
B
zat
C
basisschool
D
De Werf

Slide 22 - Quizvraag

Werkwoorden
Er kunnen ook meerdere werkwoorden in een zin voorkomen. 

"Oma had willen kunnen blijven leren schaken" zei huilend opa afwassend.
-wát had ze?
Hij zuchte, boog, herhaalde snikkend: "had willen kunnen blijven leren schaken!"

Slide 23 - Tekstslide

De persoonsvorm (PV)
De persoonsvorm is een soort werkwoord.

Het is het belangrijkste werkwoord in de zin --> zonder PV geen zin


Slide 24 - Tekstslide

Noteer de werkwoorden:

Het is bijna weekend!

Slide 25 - Open vraag

Noteer de werkwoorden:

Ik zou het antwoord wel willen weten op die vraag.

Slide 26 - Open vraag

Hoe haal je de pv uit de zin?

Slide 27 - Open vraag

de persoonsvorm (PV)
De persoonsvorm haal je uit de zin door de zin vragend te maken of door de zin in een andere tijd te zetten.

Vandaag hebben we les van mevrouw Van Zuilekom.
  1. hebben we vandaag les van mevrouw Van Zuilekom?
  2. vandaag hadden we les van mevrouw Van Zuilekom.

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de pv?

Elke morgen eet de man een boterham
A
morgen
B
eet
C
de man
D
boterham

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de pv?

De koe en het kalf zijn allebei in de stal gezet.
A
koe
B
zijn
C
stal
D
gezet

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de pv?

Stijn VOELT zich niet lekker
A
Stijn
B
voelt
C
lekker

Slide 31 - Quizvraag

Het onderwerp (OW)
Het onderwerp is degene of iets die de persoonsvorm uitvoert.

Dus degene die iets doet in de zin

Je haalt het OW uit de zin door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + pv?

Slide 32 - Tekstslide

Het onderwerp
We hebben vandaag les van mevrouw Van Zuilekom.

PV: hebben
OW: wie hebben (vandaag les van mevrouw Van Zuilekom?)
---> We

Slide 33 - Tekstslide

Wat is de PV?

De koeien lopen loeiend in de wei
A
de koeien
B
lopen
C
de wei

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het OW?

De koeien lopen loeiend in de wei
A
de koeien
B
lopen
C
loeiend
D
in de wei

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de PV?

Waarom haal jij altijd twee kipburgers in de pauze?

Slide 36 - Open vraag

Wat is het OW?

Waarom haal jij altijd twee kipburgers in de pauze?

Slide 37 - Open vraag

Hoe noem je het zinsdeel in hoofdletters?

In Amsterdam heeft ZIJ haar mobiel gekocht.
A
zij = ow
B
zij = pv

Slide 38 - Quizvraag

Einde van de les
Dit is het einde van de les. Twee belangrijke punten:
  1. Lever voor vanavond 23:59 uur je boekverslag in.
  2. Maandag SO Lezen H1,2,3 (Leren? --> theorieoverzichten in Teams->Nederlands->Bestanden)

Fijn weekend!

Slide 39 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen
PV =
Gz = 
OW = 
LV = 
Overig
Marco Borsato
heeft
op zijn 17e 
een liedje
geschreven

Slide 40 - Sleepvraag

Benoem de zinsdelen
PV =
Gz = 
OW = 
LV = 
Heeft
Karel Appel
dat schilderij
gemaakt?

Slide 41 - Sleepvraag

Benoem de zinsdelen
PV =
Gz = 
OW = 
LV = 
Overig
Waarom
doen
jullie
je werk
niet?

Slide 42 - Sleepvraag

Benoem de zinsdelen
PV =
Gz = 
OW = 
LV = 
Overig
Stijn
heeft
sinds kort
een baantje als vakkenvuller

Slide 43 - Sleepvraag

Slide 44 - Tekstslide