In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Verkleinwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden
huisje
kaboutertje
duimpje
Slide 2 - Tekstslide
Schrijf eens een zin met zo veel mogelijk verkleinwoorden.
Slide 3 - Open vraag
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden zijn de 'kleine' vorm van zelfstandige naamwoorden. In de Nederlandse taal worden erg vaak verkleinwoordjes gebruikt. Verkleinwoorden maak je door een achtervoegsel te gebruiken.
Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord 'het'.
Alleen verkleinwoorden in meervoudsvorm hebben het lidwoord 'de'.
Slide 4 - Tekstslide
Geef van onderstaande woorden de juiste verkleining in het enkelvoud en meervoud met het bijbehorende lidwoord. fiets - boom - kast - hond v.b. het boekje - de boekjes
Slide 5 - Open vraag
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden op de y, schrijf je met een apostrof:
baby - baby'tje - baby'tjes
sherry - sherry'tje - sherry'tjes
Verkleinwoorden op i krijgen ie:
taxi - taxietje - taxietjes
Denk aan de lidwoorden.
Slide 6 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Slide 7 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden
huisje
kaboutertje
duimpje
Slide 8 - Tekstslide
Schrijf eens een zin met zo veel mogelijk verkleinwoorden.
Slide 9 - Open vraag
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden zijn de 'kleine' vorm van zelfstandige naamwoorden. In de Nederlandse taal worden erg vaak verkleinwoordjes gebruikt. Verkleinwoorden maak je door een achtervoegsel te gebruiken.
Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord 'het'.
Alleen verkleinwoorden in meervoudsvorm hebben het lidwoord 'de'.
Slide 10 - Tekstslide
Geef van onderstaande woorden de juiste verkleining in het enkelvoud en meervoud met het bijbehorende lidwoord. fiets - boom - kast - hond v.b. het boekje - de boekjes
Slide 11 - Open vraag
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden op de y, schrijf je met een apostrof: