verkleinwoorden & naamwoorden

Nederlands
Periode 1 - 3.2
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Periode 1 - 3.2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?
  • Meervoud zelfstandige naamwoorden
  • Verkleinwoorden 
  • Bijvoeglijke naamwoorden 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je van het
zelfstandig naamwoord?

Slide 3 - Woordweb

Zelfstandige naamwoorden kunnen concrete zaken aanduiden, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, hout). Maar het kunnen ook plaatsen zijn (Den Haag, Frankrijk) en abstracte zaken als gevoelens (liefde), tijdsruimten (dag), eigenschappen (grootte), gebeurtenissen (botsing) en denkbeeldige personen of zaken (elf, Luilekkerland).
Spelling meervoud zelfstandige naamwoorden
Bij de meeste woorden schrijf je en of s achter het enkelvoud
Soms moet je een klinker weghalen of een medeklinker toevoegen.
Als er een verkeerde uitspraak kan ontstaan, schrijf je ’s. Vaak woorden eindigend op a, i, o, u of y.
Als het woord eindigt op ee, schrijf je ën erachter.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud zelfstandige naamwoorden 
Meervoud op -en




Meervoud op -s of -'s

Meervoud
letter toevoegen
letter weglaten
letter veranderen
op -en
stoel-stoelen
paard-paarden
kat-katten
fles-flessen
boom-bomen
raam-ramen
huis-huizen
poes-poezen
op -s
voetballer - voetballers
computer - computers
op -'s
agenda - agenda's
bikini - bikini's
taxi - taxi's
oma - oma's
Als de -s aan het woord vastzit, wordt de uitspraak verkeerd. Uitzondering: woorden die op een een -y eindigen krijgen altijd -'s in het meervoud -> hobby's

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Meervoud zelfstandige naamwoorden op -ee
Woorden die eindigen op een -ee krijgen in het meervoud -ën:
zee - zeeën, idee - ideeën, fee - feeën

Woorden uit het Latijn
museum - museums/musea, datum - datums/data
politicus - politici, technicus - technici

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Meervoud zelfstandige naamwoorden op -ie 
Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt schrijf je -ën:
melodie - melodieën, epidemie - epidemieën

Als de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt schrijf je -n:
olie - oliën, bacterie - bacteriën

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

meervoud zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van bedrijf?

A
bedrijven
B
bedrijfen
C
bedrijffen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meervoud van glas?
A
Glasen
B
Glazen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van probleem?
A
probleems
B
probleemen
C
problemmen
D
problemen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meervoud van museum is:
A
museums
B
musea
C
museums en musea
D
museum heeft geen meervoud

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van olie?
A
olies
B
olieën
C
olien
D
oliën

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van asperge?
A
Asperges
B
Aspergen
C
Asperges's
D
Aspergiën

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de meeste gevallen schrijf je bij het meervoud +s of +en
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van genie?
A
geniën
B
genieën

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij woorden die eindigen op -ie voeg je in het meervoud alleen een -n toe.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van idee?
A
ideën
B
ideeën

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is is het meervoud van fotograaf?
A
fotografen
B
fotograven

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van seconde?
A
seconde
B
secondes
C
secondes/seconden
D
seconden

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van accu?
A
accus
B
accu's
C
accuus
D
accuu's

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van stad?
A
steden
B
stadden
C
staden
D
stads

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van criterium?
A
Criteria's
B
Criterium's
C
Criteria
D
Criteriums

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van horloge?
A
Horloges
B
Horloge's
C
Horlogen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van zee?
A
zeeën
B
zeën

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van bacterie?
A
bacteriën
B
bacterieën
C
bacterie
D
bacteries

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van categorie?
A
categoriën
B
categorieën

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

woordsoorten - spelling / andere talen
meervoud zelfstandige naamwoorden:

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden
huisje
kaboutertje
duimpje

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf eens een zin met zo veel mogelijk verkleinwoorden.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden zijn de 'kleine' vorm van zelfstandige naamwoorden. In de Nederlandse taal worden erg vaak verkleinwoordjes gebruikt. Verkleinwoorden maak je door een achtervoegsel te gebruiken. 

Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord 'het'.
Alleen verkleinwoorden in meervoudsvorm hebben het lidwoord 'de'.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef van onderstaande woorden de juiste verkleining in het enkelvoud en meervoud met het bijbehorende lidwoord.
fiets - boom - kast - hond
v.b. het boekje - de boekjes

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden op de y, schrijf je met een apostrof:
baby - baby'tje - baby'tjes 
sherry - sherry'tje - sherry'tjes 


Verkleinwoorden op i krijgen ie:
taxi - taxietje - taxietjes 
Denk aan de lidwoorden. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van sherry?
A
sherry'tje
B
sherrietje
C
sherrytje

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van pony?
A
het ponytje
B
het ponietje
C
het pony'tje

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van opa?
A
opatje
B
opaatje

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van glas?
A
het glasje
B
het glaasje

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van accu?
A
accuutje
B
accu'tje

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van stok?
A
het stokje
B
het stoktje
C
het stokketje

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van paraplu?
A
het paraplutje
B
het parapluutje
C
het paraplu'tje

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voeg een bijvoeglijk naamwoord toe:
1. De vrouw loopt over straat
2. De vogel zit in een boom.
3. De leraar staat voor de klas.

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom gebruiken we
bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 47 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf een verhaal van ongeveer 50 woorden (4 zinnen) met zoveel mogelijk verkleinwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. 

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten bijvoeglijk naamwoord
- Gewoon bijvoeglijk naamwoord
- Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- Bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een voltooid of onvoltooid deelwoord

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gewoon bijvoeglijk naamwoord
  • Zegt  iets over een zelfstandig naamwoord.
  • Geven een eigenschap op toestand
  • Staat vaak voor het zelfstandig naamwoord.

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • Geeft aan van welk materiaal iets gemaakt is. 
  • Twijfel je tussen een normaal bijvoeglijk naamwoord en een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord? Plaats dan "van" voor het bijvoeglijk naamwoord.
  • Voorbeeld:  de ronde tafel >  de tafel is van rond
  • voorbeeld: de plastic tas -> de tas is van plastic 

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een (on)voltooid deelwoord
  • Voltooid deelwoord staat dan voor zelfstandige naamwoord
  •  Je vult het voltooid deelwoord aan met een +e (zo kort mogelijk)
  • Voorbeeld: de aardappelen zijn aangebrand -> de aangebrande aardappelen

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HUISWERK 
Voor volgende les: 16 december

Studiemeter -> taalverzorging -> bijvoeglijke naamwoorden + verkleinwoorden 

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies