MH1A 5.2 Sociale Media 05-02-25

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

05-02-'25

op de tafel: 

leesboek / luisterboek

Welkom 1A

Wat gaan we doen deze les?

• 10 Minuten lezen in / luisteren naar je boek of tijdschrift. IN STILTE!
• Poll Sociale Media
• Lesboek blok 5: Social Media

leervragen

1) Hoe zijn teksten opgebouwd?

2) Wat zijn voor- en nadelen van Sociale Media?

Maken: 5.2 opdrachten

6, 7, 8 > zelf maken

(vanaf bladzijde 122)

Ik heb een of meerdere Sociale Media accounts.

Waar

Niet waar

Wat plaats jij op Social Media ?

alleen perfecte foto's

commentaar op anderen

selfies

video's

niets

onbewerkte foto's

likes

berichten

De perfecte plaatjes op social media doen mij niets.

eens

oneens

soms wel

Ik heb pestgedrag meegemaakt op Sociale Media.

Ja, ik werd zelf gepest.

Ja, ik heb gezien dat anderen gepest werden.

Ja, ik pestte zelf anderen.

Nee.

Hoe belangrijk zijn Sociale Media voor jou?

Totaal niet belangrijk

Een beetje belangrijk

Best wel belangrijk

Ik kan eigenlijk geen uur zonder sociale media

Hoe vaak kijk je op Sociale Media?

Een of twee keer op een dag

Een keer in de 5 á 6 uren

Een keer in de 3 á 4 uren

Een keer in de 1 á 2

Meerdere keren in een uur

Vind je zelf dat je veel bezig bent met sociale media?

ja

nee

beetje

Voel je wel eens stress van Sociale Media?

ja

nee

vaak

Zou je je Sociale Media schermtijd willen verlagen?

Zou je je (social media) schermtijd willen verlagen?

Ja, daar wil ik aan werken

Nee, vind ik niet nodig

Sociale Media maken mijn leven leuker.

ja

nee

soms

Afsluiting

• Leervragen: antwoorden?
• Op donderdag werken we aan het Fictiedossier. 
• Lever je opdrachten in voor feedback. Dossier compleet: 6/3!

leervragen

1) Wat zijn de voor- en nadelen van Social Media?

2) Hoe zijn teksten opgebouwd?

Hele werkwoorden

Werkwoorden (ww) werken. Ze doen iets. 

• Lopen. Denken. Verdienen. 

Vindproef > Zet er ik / jij / wij voor. Klopt dat?

• Ik loop. Jij denkt. Wij verdienden.

Let op ww over het weer: daar kan alleen het voor.

• Onweren > het onweert. Sneeuwen > het sneeuwt.

leerdoel:

ww. herkennen

Werkwoordsvorm 1 = de pv

Persoonsvorm (pv) = enige ww. dat zich aanpast.

• aan de persoon die het doet
• aan de tijd: tegenwoordige tijd of verleden tijd.

Ik loop de trap af. 

• andere persoon = Wij lopen de trap af. 
• andere tijd = Ik liep de trap af.

Vindproef > Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat verandert = pv. Tijdproef.

Samen oefenen: Learnbeat 4.1 F opdracht 3

leerdoel:

pv. herkennen

Werkwoordsvorm 2 = vdw

Voltooid deelwoord (vdw) = ww. dat aangeeft 

dat iets voltooid is = het is gebeurd. Staat altijd in 

een zin met de hulpww. hebben / worden / zijn.

• Jan heeft het brood gebakken.
• Bestellingen worden door hem bezorgd.
• De broden zijn al snel allemaal verkocht.

Vindproef > Een vdw. begint vaak met ge... / be.../ ver...

Samen oefenen: Learnbeat 4.1 F opdracht 5

leerdoel:

vdw. herkennen

Alle werkwoorden samen

Werkwoordelijk gezegde (wwg) = alle ww. in 

een zin. Vormen samen de kern van de zin >

kort gezegd.

• Jan heeft het brood gebakken.

Splitsbaar ww = ww staat in twee delen in de zin. 

• De docent geeft het huiswerk op. 

Wwg met 'te' en 'aan te':

• Zij zit een spannend boek te lezen.

Samen oefenen: Learnbeat 4.1 F opdracht 7

leerdoel:

wwg. herkennen

Mijn (huis)regels

1) Tijdens mijn instructie, luistert iedereen.

     Ik geef per onderdeel aan wat ik verwacht: 

• zelf werken in stilte
• samenwerken 

2) Blijf van elkaar en elkaars spullen af. 

3) Na 2 waarschuwingen neem ik maatregelen.

4) Water drinken en gebruik oortjes / koptelefoon = toegestaan. 

5) Laat je plek netjes achter = stoel aanschuiven; tafel en vloer leeg.

doel

verwachting duidelijk maken