11.3 Je lijkt op

Wat weet je nog van 11.2?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat weet je nog van 11.2?

Slide 1 - Tekstslide

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Zowel bij de chimpansee als bij de egel bevatten de celkernen 48 chromosomen. Chimpansees en egels hebben hetzelfde fenotype.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen.
Deze cel is een geslachtscel.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Alle zaadcellen van een man bevatten dezelfde erfelijke informatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een eicel van de mens?
A
15
B
23
C
30
D
46

Slide 6 - Quizvraag

In een eicel van een oeverkruidplant bevinden zich 12 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevinden zich in een cel van een wortel van zo'n plant?
A
24
B
12
C
6

Slide 7 - Quizvraag

1. Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap.

2. Elk chromosoom bevat 1 gen.


A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 8 - Quizvraag

Elk organisme heeft hetzelfde aantal chromosomen in een cel
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

1. Een geslachtscel bevat 46 chromosomen.
2. De eicel bevat erfelijke eigenschappen van de moeder
A
1: waar 2: nietwaar
B
1: nietwaar 2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar

Slide 10 - Quizvraag

1. Een lichaamscel bevat 46 chromosomen, dat zijn 23 paar
chromosomen.
2. Een geslachtscel (zaadcel of eicel) bevat 23 chromosomen.
A
1: waar 2: nietwaar
B
1: nietwaar 2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar

Slide 11 - Quizvraag

1 Genen in een huidcel zijn gelijk aan de genen in de bevruchte eicel
2. Genen in lichaamscellen komen voor in paren.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 12 - Quizvraag

11.3 Je lijkt op

Slide 13 - Tekstslide

11.3 Leerdoelen

-Hoe je aan je eigenschappen komt die je ouders niet hebben
-Hoe je genotype noteert
-Of eigenschappen kunnen mengen

Slide 14 - Tekstslide

Van ieder chromosomenpaar krijg je:
 
1 chromosoom van vader 
1 chromosoom van moeder

Karyogram/chromosomenkaart

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Zwart is dominant over blond, daarom zwart haar
= zwart

= blond

Slide 18 - Tekstslide

fenotype
Genotype
dominante
AA of Aa
recessief
aa
Dus die weet je zeker!

Slide 19 - Tekstslide

Wat kan het genotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?

Slide 20 - Tekstslide

Wat kan het genotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?
aarr                     A?rr                     aaR?                  A?R?   
                         Aarr of AArr    aaRR of AARr                  

Slide 21 - Tekstslide

Wat kan het fenotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?
1
2
3
4
5
6
7
AARR
AaRr
aaRr
aaRR
AArr
Aarr
aarr

Slide 22 - Tekstslide

Wat kan het fenotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?
1
2
3
4
5
6
7
AARR
AaRr
aaRr
aaRR
AArr
Aarr
aarr

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Aan het werk 
Maak opdracht 1 t/m 10 

Slide 25 - Tekstslide

Onvolledig dominant: Beide fenotypen zijn even sterk

 
Intermediair: Beide fenotypen komen tot uiting 

Intermediair fenotype

Slide 26 - Tekstslide