WEBB - Verdienen en uitgeven herhaling

Welkom
5 havo ECONOMIE  ||  2024-2025
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
5 havo ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Herhalingsuitleg
  • Hoe ga jij je voorbereiden?
  • Opdrachten maken 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe ga jij je voorbereiden voor je schoolexamen?

Slide 3 - Open vraag

Help, er is een nieuw virus in het land. Wat gebeurt er? Kies de juiste volgorde van 3.
Het consumenten vertrouwen daalt. 
De bestedingen stijgen.
De werkloosheid daalt.
De werkloosheid stijgt. 
De bestedingen dalen.
Het consumentenvertrouwen stijgt.

Slide 4 - Sleepvraag

1
2
3
4
5
6
Banken geven leningen aan mensen die de lasten van deze leningen niet kunnen dragen.
Door dalende bestedingen daalt de productie.
Het consumentenvertrouwen daalt.
Bezittingen van banken worden minder waard doordat mensen met schulden niet kunnen terugbetalen.
Banken worden voorzichtiger met uitlenen van geld.
Door dalende productie stijgt de werkloosheid.

Slide 5 - Sleepvraag

Hoogconjunctuur
Laagconjunctuur
dalende bestedingen
Hoge bezettingsgraad
Overbesteding
Hoge werkloosheid
Hoog consumentenvertrouwen

Slide 6 - Sleepvraag

Van bestedingen naar werkloosheid
Oorzaak daling/stijging bestedingen.
Daling/stijging in de bestedingen zorgt voor een daling/stijging in de productie van bedrijven. 
Hierdoor daalt/stijgt de werkgelegenheid (vraag naar arbeid). 
--> daling/stijging werkloosheid.

Slide 7 - Tekstslide

Waardoor worden de kosten per product door beïnvloed?

Slide 8 - Woordweb

Kosten per product 
Loonkosten & arbeidsproductiviteit
Materiaal kosten

Indexcijfer loonkosten per product =
indexcijfer loonkosten : indexcijfer arbeidsproductiviteit x 100%


Slide 9 - Tekstslide

Als de loonkosten met 4% stijgen en de arbeidsproductiviteit met 6%. Met hoeveel procent veranderen dan de loonkosten per product?

Slide 10 - Open vraag

Als de loonkosten stijgen en de arbeidsproductiviteit blijft gelijk. Wat gebeurt er dan met de internationale concurrentiepositie?

Slide 11 - Open vraag

Antwoord
De loonkosten stijgen en de arbeidsproductiviteit blijft gelijk. Dat betekent dat de loonkosten per product stijgen en het gemiddeld duurder wordt om een product te maken. Dit gaat of ten koste van de winst of de verkoopprijs moet stijgen, waardoor de concurrentiepositie verslechterd. Je wordt voor je klanten te duur ten opzichte van je concurrenten.

Slide 12 - Tekstslide

Over welk onderwerp wil je deze les een opdracht maken?
A
Economische kringloop
B
Hoogconjunctuur en laagconjunctuur
C
Loonquote/arbeidsinkomensquote
D
Ik loop achter met de opdrachten uit het boek.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is kenmerkend bij laagconjunctuur?

Slide 14 - Open vraag

Leg uit wat de invloed is op de bestedingen als de overheid een anticyclisch beleid voert in hoogconjunctuur?

Slide 15 - Open vraag

Leg uit wat er gebeurt met het overheidssaldo als de overheid in laagconjunctuur een anticyclisch beleid voert?

Slide 16 - Open vraag

Wat gebeurt er met de inflatie als de bestedingen stijgen? Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open vraag

Wat gebeurt er met de conjuncturele werkloosheid als de overheid in laagconjunctuur anticyclisch beleid voert?

Slide 18 - Open vraag

Waar is Y aan gelijk?

Slide 19 - Open vraag

Wat voor soort stromen zitten er in de economische kringloop?

Slide 20 - Open vraag

Op welke 2 manieren kun je het nationaal spaarsaldo bereken?

Slide 21 - Open vraag

Waar zijn de investeringen van bedrijven van afhankelijk?

Slide 22 - Open vraag

Van een economische kringloop met alleen gezinnen en bedrijven zijn de volgende gegevens bekend: het BBP is € 520 miljard en de consumptie van gezinnen is € 420 miljard. Hoeveel bedragen de investeringen van bedrijven?
A
€ 120 miljard
B
€ 100 miljard
C
€ 80 miljard
D
€ 60 miljard

Slide 23 - Quizvraag

Van een economische kringloop met bedrijven, gezinnen, overheid en buitenland bedraagt: - saldo buitenland +50 miljard
- saldo overheid -80 miljard
- investeringen van bedrijven 120 miljard

Hoeveel zijn de besparingen van gezinnen?
A
10 miljard
B
90 miljard
C
170 miljard
D
250 miljard

Slide 24 - Quizvraag

Extra oefenopdrachten maken

Slide 25 - Tekstslide