BEBO TaalverzorgingVBSchrijfproductenSchrijfexamen

220AH
25/3/2021
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

220AH
25/3/2021

Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud + lesdoelen
Je verhoogt je spellings- en stijlvaardigheid dmv een quiz.
Je kunt naar aanleiding van de voorbeelden aangeven om welk schrijfproduct het gaat en aan welke eisen dit product moet voldoen.
Je maakt een keuze tussen spellings-, stijl, schrijfopdrachten, waardoor je oefent op de onderdelen die je lastig vindt.

Slide 2 - Tekstslide

3 schrijfproducten in 60 minuten
In het 2F-schrijfexamen:
artikel                                                                                   memo
zakelijke e-mail                             verslag(je)                 
informele e-mail                                                    
advertentie                                             
zakelijke brief                             
betoog/reactie     

Slide 3 - Tekstslide

Sedoc vindt honden heel wat leuker ___ katten.
A
als
B
dan

Slide 4 - Quizvraag

Jindy is veel ijveriger dan ___
A
ik
B
mij

Slide 5 - Quizvraag

Wat is correct?
A
e-mailadres
B
emailadres
C
email adres
D
e-mail adres

Slide 6 - Quizvraag

Ik .... zelf festivals ook heel leuk
A
vindt
B
vind

Slide 7 - Quizvraag

Een festival zoals ... is erg bekend in Nederland.
A
Babbels live
B
babbels live

Slide 8 - Quizvraag

Ik schrijf dit artikel om te kijken waarom jongeren houden van festivals? Correct?
A
Nee, geen vraagteken.
B
Ja
C
Nee, houd zonder n

Slide 9 - Quizvraag

Inleiding: waarom schrijf je
Kern: meer info
Slot: afsluiting, sluit aan op inleiding
A
correcte indeling van een artikel
B
niet correcte indeling van een artikel

Slide 10 - Quizvraag

Welke woorden zijn correct geschreven?
A
538 Koningsdagfestival muziekfestival
B
538 koningsdagfestival muziek festival
C
538 Koningsdagfestival muziek festival

Slide 11 - Quizvraag


Ik hoop dat iedereen negatief getest ....... om er wat leuks van te maken.

A
word
B
wordt

Slide 12 - Quizvraag

Wil je hem ....?
A
terug bellen
B
terugbellen

Slide 13 - Quizvraag

Geachte mevrouw .....
A
De Goede
B
de Goede

Slide 14 - Quizvraag

De handhavers....afgelopen jaar ruim 10 km per dag.
A
wandelden
B
wandelde

Slide 15 - Quizvraag

..Esmee ook zo vaak van haarkleur?
A
veranderd
B
verandert

Slide 16 - Quizvraag

Er....nu weinig in de horeca.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 17 - Quizvraag

Mike heeft het hele verhaal... .
A
verdraait
B
verdraaid

Slide 18 - Quizvraag

Aan
Naam
Datum
Betreft
In een memo zet je bij naam je eigen naam
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Arie van der Meer wilt graag nog wat dingen met jou bespreken.
Correcte zin?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

WILLEN
Ik wil
jij wil / wilt
Wil jij?
hij/zij wil
u wil / wilt

Slide 21 - Tekstslide

Logisch toch?

Slide 22 - Tekstslide

Betoog: standpunt+argumenten
Standpunt met een argument=> redenering
VOORBEELD:
Ik ben tegen de avondklok, (=  standpunt)
want ik ga 's avonds altijd tot 22:00 uur voetballen en dat kan nu niet meer. (= argument)
Hoe sterker het argument, hoe groter de kans dat je de lezer overtuigt. 

Slide 23 - Tekstslide

Sterke argumenten
Wat zijn sterke argumenten?
  • Feitelijke argumenten (Uit onderzoek blijkt...)
  • Autoriteitsargumenten (Autoriteit op het gebied...)
Wat zijn zwakke argumenten?
  • Persoonlijke argumenten (Ik vind...)
  • Emotionele argumenten (Op de emotie van een ander)

Slide 24 - Tekstslide

Objectief of subjectief?
Argumenten: wat is het verschil?
  • Is de schrijver betrouwbaar?
  • Is de bron van de tekst betrouwbaar?
  • Is duidelijk waar de info uit de tekst vandaan komt?

  • Niet controleerbaar? Meningen? Gebaseerd op algemene normen en waarden? 

Slide 25 - Tekstslide

Sterk argument?
Ik ben tegen de avondklok, 
want ik ga 's avonds altijd tot 22:00 uur voetballen en dat kan nu niet meer. 

Het was een ruwe wedstrijd: de scheidsrechter deelde veel rode kaarten uit.

Als je lacht gebruik je 20 spieren in je gezicht, als je boos kijkt gebruik je 40 spieren in je gezicht: lachen kost dus veel minder moeite.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het argument?
Omdat we een hond hebben, vind ik wandelen leuk.
A
Omdat we een hond hebben
B
vind ik wandelen leuker.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het argument?
Handbal is een leuke sport, want je doet het met meerderen.
A
Handbal is een leuke sport.
B
Je doet het met meerderen.

Slide 28 - Quizvraag

Standpunt of argument?

Aangezien...
A
Standpunt
B
Argument

Slide 29 - Quizvraag

Standpunt of argument?
Daarom vind ik dat de kantine geen ongezonde snacks moet verkopen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 30 - Quizvraag

Argumenteren en signaalwoorden

Welke signaalwoorden kunnen worden gebruikt bij het argumenteren?

Slide 31 - Tekstslide

Indeling betoog
Titel
Stelling
Geef aan of je voor of tegen de stelling bent
Geef per alinea 1 (tegen)argument
Conclusie

LET OP: inhoud - leesbaarheid - doelgroep/doel - taalverzorging

Slide 32 - Tekstslide

Tips
Beargumenteer op zo'n manier die door iedereen te volgen is. 

Redeneer helemaal door en ga dus nergens vanuit.

Bovendien kan ik mij goed voorstellen dat mensen niet zo’n sticker op hun fiets willen hebben. 

Slide 33 - Tekstslide

OPDRACHT
Schrijf een betoog over het verplicht dragen van oordoppen op schoolfeesten.
Je betoog moet uit minstens 60 woorden bestaan.
Geef 2 argumenten die jouw standpunt ondersteunen.
Geef 1 tegenargument.
Lever binnen 20 minuten je betoog in op https://padlet.com/jdunnewind/betoog-over-verplicht-oordoppen-dragen-op-een-feest-1glurjf8ij2zp4fr 
timer
15:00

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Tip: lees je werk na
Fietsen die geen zin meer hebben in het niet kunnen parkeren van de fiets, er is een oplossing. 

Voedselverspilling is een groot probleem er zijn veel redenen waarom voedsel verspild. 

Slide 38 - Tekstslide

TIPS
- Kijk in de opdracht hoe je (niet frequente) woorden schrijft:
muziekfestivals

- Zorg voor structuur 
Voordelen bij elkaar zetten in één alinea en de nadelen bij elkaar in één alinea (fietsprobleem) / probleem, dan oplossingen, dan eigen mening (voedselverspilling)

Slide 39 - Tekstslide

TIP
Lees goed de opdracht: Wat wordt er van je verwacht?
Schrijf desnoods even kort op een kladpapiertje wat je gaat vertellen.

Slide 40 - Tekstslide

Voorbeelden
Nu volgen er voorbeelden van de schrijfproducten die kunnen voorkomen in het schrijfexamen.


Wat voor schrijfproduct zie je?
Wat zijn de eisen waaraan het product moet voldoen?

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Persoonlijke brief

- je schrijft naar een bekende

- datering

- elke aanhef is goed

- brief kan een doel hebben, maar hoeft niet

- indelen in alinea's

- naam eronder

Zakelijke brief

- vaste indeling

- niet met 'ik' beginnen

- Geachte heer, mevrouw

- inleiding, midden, slot

- afsluiting

- handtekening en naam

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Laatste product van deze rij: verslag
Als je in het schrijfexamen een verslag moet schrijven, dan zal dit verslag het meeste lijken op:
  • een artikel
  • De overeenkomsten zijn namelijk:
  • Titel
  • Inleiding-kern-slot
  • Tussenkopjes (bij een artikel niet verplicht)

Slide 47 - Tekstslide

Verslag
Een verslag is een tekst waarin je beschrijft wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd. 

Je kunt een zakelijk verslag schrijven, dan gebruik je alleen feiten. Een voorbeeld hiervan is een verslag van een vergadering.

Ook kun je een persoonlijk verslag schrijven. Je kunt dan feiten gebruiken, maar je beschrijft ook je eigen mening. Een voorbeeld van een persoonlijk verslag is een stageverslag.

Slide 48 - Tekstslide