Nederlands - Les 8 Onderwerp en hoofdgedachte

Nederlands les 8
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands les 8

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag: 
  • Herhaling vorige lessen
  • Nieuwe les
  • Presentaties
  • Planning presentaties

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekstsoorten weet je nog?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstsoorten
Er zijn verschillende tekstsoorten.
  • Informatieve teksten
  • Betogende teksten
  • Instructieve teksten

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoelen
  • Informeren
  • Overtuigen
  • Overhalen/activeren
  • Instructie geven/instrueren
  • Amuseren/vermaken 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees- en luisterstrategieën

  • Verkennend 
  • Globaal 
  • Gericht 
  • Intensief 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkennend
Als je wilt weten om wat voor tekstsoort het gaat en wat het doel van de tekst is, lees je verkennend. Je kijkt dan naar de titel, de tussenkopjes, de illustraties en de bronvermelding. Bijvoorbeeld als je wilt weten of je een tekst kunt gebruiken voor een verslag.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Globaal 
Als je wilt weten wat het belangrijkste is, lees of luister je globaal. Je let dan op de grote lijn, op de hoofdzaken. Bij een geschreven tekst lees je de eerste zin van elke alinea.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gericht 
Als je een antwoord wilt hebben op een specifieke vraag, lees of luister je heel gericht. Je let op bijvoorbeeld een bepaald woord of een naam. Je beluistert of leest alleen die stukken van de tekst die met jouw vraag te maken hebben. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intensief


Als alle informatie belangrijk voor jou is, lees of luister je intensief. Bijvoorbeeld als je de inhoud moet onthouden voor een toets.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les leer je......
- Wat de onderwerp en de hoofdgedachte betekent.

-Het juiste onderwerp en de goede hoofdgedachte kiezen.
-De betekenis van woorden en begrippen herleiden uit de tekst.
- Wat hoofdzaken en bijzaken zijn.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp en hoofdgedachte
Elke tekst heeft een onderwerp en een hoofdgedachte. Het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst geven beide antwoord op de vraag: 'waar gaat de tekst over?'. Er is wel een belangrijk verschil.

Het onderwerp is waar de tekst over gaat, bijvoorbeeld 'Corona'. Als er wordt gevraagd naar het onderwerp van een tekst, dan is het belangrijk dat je antwoord geeft in één of enkele woorden. Het onderwerp van een tekst mag nooit een hele zin zijn.

De hoofdgedachte is het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd. Dus de kern van de tekst in één zin. Bij de hoofdgedachte is het juist WEL de bedoeling dat je antwoord geeft in één volledige zin.



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je het onderwerp van een tekst vinden?
Vaak kun je het onderwerp al vinden zonder de tekst in zijn geheel te lezen. Het onderwerp staat meestal in de titel. Ook staat het vaak in de inleiding of in het slot. In een brief/e-mail vind je het vaak in de onderwerpsregel. Als je een bepaald woord steeds ziet terugkomen in de tekst, dan kan dat het onderwerp zijn.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je de hoofdgedachte van een tekst bepalen?
De hoofdgedachte vind je meestal in de titel, inleiding of het slot. Artikelen uit de krant hebben vaak een 'intro', een dikgedrukte alinea aan het begin. Meestal bevat die de hoofdgedachte van het artikel.
Vaak kun je de woorden uit het onderwerp gebruiken om de hoofdgedachte op te schrijven.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is één zin, eventueel met één bijzin. 
Bijvoorbeeld: Uw bestelling is afgeleverd bij de buren.

Bij een betoog heb je de bijzin nodig voor het belangrijkste argument. Bijvoorbeeld: Nederland en Duitsland moeten één worden, omdat dat voor beide beter is.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel jezelf de vraag: Wat is het belangrijkste dat over het onderwerp wordt verteld?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Omgaan met onbekende woorden
Je komt soms woorden tegen die je niet kent. Vaak is het niet nodig precies te weten wat een woord betekent. Je kunt er verschillende manieren mee omgaan:

  • Doorlezen: wanneer je een onbekend woord tegenkomt, stop dan niet. Lees bij een geschreven tekst dan even door. Misschien kun je de tekst prima volgen zonder dat je precies de betekenis van het woord kent.

  • Gebruikmaken van de context: kijk naar de omliggende tekst. Dan wordt de betekenis vaak al wat duidelijker. Het woord kan namelijk verderop in de tekst worden uitgelegd of met een voorbeeld worden verduidelijkt. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omgaan met onbekende woorden
Ook het onderwerp van de tekst en de zinnen rond het onbekende woord kunnen aanwijzingen geven over de betekenis. Soms wordt het onbekende woord juist gevolgd door het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld: ''Ik vind haar niet authentiek maar nep, fake''. Dan kun je wel raden wat authentiek betekent. 

Je kunt ook opzoek gaan naar een ander woord voor het moeilijke woord. Mogelijk heeft de schrijver of spreker ergens een ander woord of omschrijving gebruikt. Denk aan: ''Ik had als kind ook al enge dromen. Maar de nachtmerries begonnen steeds erger te worden naarmate ik ouder werd".

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd- en bijzaken
Elke gesproken tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Ook heeft elke tekst een hoofddoel: informeren, overtuigen, instrueren of amuseren.

Niet alle informatie is even belangrijk om dat doel te bereiken.

Sommige informatie kun je weglaten zonder dat het doel direct in gevaar komt. Denk aan voorbeelden en extra uitleg. Informatie die echt belangrijk voor het tekstdoel is, noem je hoofdzaken. Zonder deze informatie kun je de tekst niet begrijpen. Minder belangrijke informatie noem je bijzaken


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzaken
Je vindt hoofdzaken meestal aan het begin of aan het eind van een tekst. Denk aan feiten of eigenschappen van het onderwerp. Als je de hoofdzaken in één zin samenvat, heb je de hoofdgedachte van de tekst. Het gaat om de belangrijkste dingen uit de tekst.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzaken
Voorbeelden en extra uitleg zijn bijzaken. Ze maken de tekst helderder of leuker. Bijzaken kun je weglaten en dan nog begrijp je de tekst. Dit kunnen voorbeelden zijn die gegeven worden in de tekst maar ook een extra uitleg. Bijzaken zijn dingen die de tekst duidelijker maken of leuker (zoals bijvoorbeeld een grapje). 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenhang
Een tekst heeft een inleiding, kern en slot. De samenhang van een tekst wordt verduidelijkt
met signaalwoorden, ook wel verbindingswoorden genoemd. Daardoor begrijp je een tekst
gemakkelijker.

VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN
Signaalwoorden geven verbanden aan in een tekst, alinea en/of zin. In de tabel hieronder zie je
de belangrijkste signaalwoorden en het verband dat ze aangeven.


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeld en tekst
Bij verkennend lezen kijk je naar de titel, de tussenkopjes, de afbeeldingen en de bronvermelding. Daarmee kun je zien om wat voor tekstsoort het gaat en wat het doel van de tekst is. Een afbeelding bij een tekst laat dus vaak al veel zien over de inhoud van de tekst.

Bijvoorbeeld: je leest een krantenartikel over de TT in Assen. Je ziet een foto van een motor na
een ongeluk naast het artikel. Nu weet je al dat daar een ongeluk is gebeurd. Het bijschrift kan
dan zijn: de gecrashte motor.


Soms is beeld zelfs belangrijker dan tekst. Een handleiding voor het in elkaar zetten van een kast kan bijvoorbeeld uit alleen beelden bestaan

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag! -> licentie
Bouwstenen 1F, Hoofdstuk 2 Ik en werk.
Paragraaf 2.1 Warmlopen
Paragraaf 2.2 Lezen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Presentaties

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet deze week af zijn?
www.startmalmbergmbo.nl

  • Leerroutes - extra - 2F - Les 5 - Opdracht 1 t/m 20 + Les 10 - opdracht 1 t/m 15





Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Link

Kahoot