44. Taal: het hele werkwoord

Hele Werkwoorden
1 / 29
volgende
Slide 1: Woordweb
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hele Werkwoorden

Slide 1 - Woordweb


Gisteren zijn wij naar de bakker gefietst.
Wat is het hele werkwoord?

Slide 2 - Open vraag

Lesdoel
Ik weet wat het hele werkwoord is en 
kan het hele werkwoord vormen.

Slide 3 - Tekstslide

Hele werkwoord
  • Het hele werkwoord is de vorm die in het woordenboek staat.
  • Het hele werkwoord eindigt vaak op -en.
    (behalve bij gaan, slaan, staan, zien, doen en zijn)
  • Het hele werkwoord verandert niet als de tijd verandert.
    (bijv. Ik ga vandaag spelen; ik ging gisteren spelen)
  • Je moet weten wat het hele werkwoord is als je gaat vervoegen.

Slide 4 - Tekstslide

  • ik kus
  • ik breek
  • ik schil
  • ik aai
  • ik lees
  • ik luister
  • ik eet
  • ik ruik
  • ik drink
  • ik blaas


  • kussen
  • breken
  • schillen
  • aaien
  • lezen
  • luisteren
  • eten
  • ruiken
  • drinken
  • blazen


Slide 5 - Tekstslide

Vraag!
Waarom is het belangrijk om het hele werkwoord te kennen?

Slide 6 - Tekstslide

In welke zin staat het hele werkwoord?
A
Wij wachten op de bus.
B
De bus komt zo.
C
Wij wachtten op de bus.
D
Ik heb op de bus gewacht.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Sleepvraag

quiz
Klaar voor de quiz?
Start!

Slide 9 - Tekstslide

Hij rent naar de overkant.

Wat is het hele werkwoord van "rent"?
A
ren
B
rent
C
rennen
D
gerend

Slide 10 - Quizvraag

We aten gisteren ook al zuurkool.

Wat is het hele werkwoord van "aten"?
A
eet
B
eten
C
aten
D
eeten

Slide 11 - Quizvraag

Op school heeft bijna iedereen last van zijn keel.

Wat is het hele werkwoord van "heeft"?
A
heb
B
heeft
C
heben
D
hebben

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het hele werkwoord van:

Ik las een boek
A
lezen
B
lesen
C
leezen
D
leest

Slide 13 - Quizvraag


Het spotlicht springt op groen.
Wat is het hele werkwoord?

Slide 14 - Open vraag


De wagen sleepte de auto
Wat is het hele werkwoord?

Slide 15 - Open vraag

Hij dacht aan zijn moeder?
Wat is het hele werkwoord van 'dacht'

Slide 16 - Open vraag

Hij hing in zijn stoel.
Wat is het hele werkwoord van 'hing'

Slide 17 - Open vraag

Maria zocht haar nieuwe schoenen.
Wat is het hele werkwoord van 'zocht'

Slide 18 - Open vraag

Ik verbaas mij over de goochelaar?
Wat is het hele werkwoord van 'verbaas'

Slide 19 - Open vraag

rijdt
gaat
reizen
gaan
reis
rijden

Slide 20 - Sleepvraag

Is dit het hele werkwoord
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Is dit het hele werkwoord
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag


Ik vertrok op tijd.
Wat is het hele werkwoord?

Slide 23 - Open vraag


De tanker verscheept de goederen.
Wat is het hele werkwoord?

Slide 24 - Open vraag


We zijn op onze bestemming gearriveerd.
Wat is het hele werkwoord?

Slide 25 - Open vraag

In welke zin staat het hele werkwoord?
A
De bereikbaarheid is goed.
B
De bomen versperren het pad.
C
Wieke nam de trein.
D
Ik heb mijn zusje geplaagd.

Slide 26 - Quizvraag

In welke zin staat het hele werkwoord?
A
Mijn huis lag op de route.
B
Het gezin gebruikt een aanhanger.
C
De mannen verbreden de weg.
D
De olietanker was kapot.

Slide 27 - Quizvraag

In welke zin staat het hele werkwoord?
A
De kinderen staan in de metro.
B
Ik zet geld op mijn ov-chipkaart.
C
De man stopte langs de weg.
D
Ik hoor niet goed.

Slide 28 - Quizvraag

Taal  groep 7
Blok 6 week 1 les 2

Opgave 2 en 3
15 x plussen
Taal groep 8

Blok 6, week 1, les 1 b


Alle opgaven
10 x plussen

Slide 29 - Tekstslide