woordsoorten 2

woordsoorten 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

woordsoorten 

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over persoonlijke voornaam woorden, bezittelijke voornaamwoorden en aanwijzende voornaamwoorden ?

Slide 2 - Woordweb

Les doelen 
  • Aan het einde van de les kun je persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden en aanwijzende voornaamwoorden vinden in een zin.  
  • Aan het einde van de les kun je uitleggen wat persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijk voornaamwoorden en  aanwijzende voornaamwoorden zijn. 

Slide 3 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden
Staan in plaats van een zelfstandig naamwoord en verwijzen naar één of meerdere personen.

bijvoorbeeld: ik, mij - jij, je - u, jou- hij, zij, het, hem, haar - wij, we, ons - jullie, u - zij, ze, hen, hun.  

Voorbeelden in een zin: Kan ik jou helpen?
Hij loopt naar haar toe. 
Zij gaan morgen naar hen toen



Slide 4 - Tekstslide

Kies de persoonlijke voornaamwoorden in de zin: Geef jij mij de limonade eens aan?
A
geef, de
B
limonade, eens
C
jij, de
D
jij ,mij

Slide 5 - Quizvraag

Kies de persoonlijke voornaamwoorden in de zin: Ik geef hun het cadeau.
A
geef, hun
B
het, cadeau
C
ik, hun
D
hun, het

Slide 6 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden zeggen van wie het is.

Voorbeelden: Mijn-jouw, je, uw - zijn, haar - ons, onze - jullie, je, uw - hun 


voorbeelden in een zin: Dat is mijn bal!
Onze meester is de beste.
Dennis aaide zijn hond over haar rug.



Slide 7 - Tekstslide

Kies het bezittelijke voornaamwoord in de zin: Bas is erg trots op zijn bal.

Slide 8 - Open vraag

Kies de bezittelijke voornaamwoorden in de zin: Jouw schrift lag in hun kamer en ons boek lag daar ook.

Slide 9 - Open vraag

Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden wijzen met nadruk naar het zelfstandig naamwoord( het wijst iets of iemand aan)

Voorbeelden: die, dit, dat, deze, zo'n, welke, zulke.

Voorbeelden in een zin: Deze leuke foto
Dat prachtige verhaal
Die boeken moeten worden opgeruimd.

Slide 10 - Tekstslide

Kies het aanwijzende voornaamwoord in de zin: Morgen gaat die muur geschilderd worden.
A
die
B
morgen
C
worden
D
geschilderd

Slide 11 - Quizvraag

kies het aanwijzende voornaamwoord: In dat boek staat een spannend verhaal.

A
boek
B
staat
C
spannend
D
dat

Slide 12 - Quizvraag

Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden
aanwijzende voornaamwoorden 
Wijzen met nadruk naar het zelfstandig naamwoord ( het wijst iets of iemand aan). die, dit, dat, deze, zo'n, welke, zulke.
Staan in plaats van een zelfstandig naamwoord en verwijzen naar één of meerdere personen. ik, mij - jij, je - u, jou- hij, zij, het, hem, haar etc.
zeggen van wie het is.

Mijn-jouw, je, uw, etc. 

Slide 13 - Sleepvraag

Maak zelfstandig je werkblad.
Heb je een vraag? > ik loop door de klas. Ga eerst opzoek naar een vraag die je wel weet.

ben je klaar?> Kijk je werkblad na. 
nagekeken?> taaloefenen.nl of spellingoefenen.nl
taaloefenen en spelling oefenen ook klaar?> iets voor jezelf

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide