20250115 Ma VAV4VMB000AK vmbo leerjaar 1 Thema's 3. Cultuur en 7. Pluriforme samenleving

VAV4VMB000AK 
Maatschappijleer
Drs. David Lindenaar

Docent burgerschap, maatschappijleer en -kunde, Nederlands en LOB bij de afdelingen:
Zorg en Vavo.


1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

VAV4VMB000AK 
Maatschappijleer
Drs. David Lindenaar

Docent burgerschap, maatschappijleer en -kunde, Nederlands en LOB bij de afdelingen:
Zorg en Vavo.


Slide 1 - Tekstslide

Maatschappijleer
Thema's kgt maatschappijleer


  
Maandag 25-11: 3.1: Cultuur
Woensdag 27-11: 3.2: Socialisatie
Maandag 02-12: 3.3: Identiteit
Woensdag 04-12: 3.4: Wat is normaal?
Maandag 09-12: Afsluiting thema 3. Cultuur en Identiteit 
Woensdag 11-12: 7.1: Samen leven
Maandag 16-12: 7.2: Hokjesdenken
Woensdag 18-12: Zelfwerktijd
Maandag 06-01: 7.3: Integratie
Woensdag 08-01: 7.4: Nederland is veranderd
Maandag 13-01: 7.5: Een inclusieve samenleving
Woensdag 15-01: Afsluiting thema 7. Pluriforme samenleving
Maandag 20-01 + woensdag 22-01: Herhaling voor de toets
Dinsdag 28-01: so 2 





Slide 2 - Tekstslide

Les 3.1: Cultuur

Slide 3 - Tekstslide

Les 3.1: Cultuur

Wat is de Nederlandse cultuur?

Seksuele vrijheid
  
Vrijheid van leven; euthanasie

Vrijheid van geloof

Vrijheid van zwangerschap; abortus

Vrijheid in drugsgebruik (genotsmiddelen); gedoogbeleid

Slide 4 - Tekstslide

Les 3.1: Cultuur
Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde
kenmerken van een groep.

Dominante cultuur: de waarden, normen en gewoonten die de meeste mensen in een land met elkaar delen. De cultuur van de meerderheid van de mensen in een samenleving.

Subcultuur:  De cultuur van een kleine groep mensen binnen de samenleving. Een groep mensen met waarden, normen en cultuurkenmerken die gedeeltelijk afwijken van de dominante cultuur.

Gewoonte: de manier waarop je gewend bent  iets te doen. 





Slide 5 - Tekstslide

Les 3.1: Cultuur
Iedereen in Nederland hoort bij de dominante cultuur, én bij meerdere subculturen.

Door deze mix van culturen is Nederland een
pluriforme samenleving: een samenleving van mensen met verschillende culturen en leefstijlen. Pluriform betekent: veelvormig.



Slide 6 - Tekstslide

Les 3.1: Cultuur


Hoe jij wordt wie je bent, wordt grotendeels bepaald door:

• socialisatie en internalisatie;
• identificatie;
• karakter en ervaringen.


Slide 7 - Tekstslide

Les 3.1: Cultuur

Socialisatie en internalisatie

Socialisatie: het aanleren van de cultuurkenmerken van een groep of samenleving.
Internalisatie: aangeleerde waarden, normen en gewoonten zijn een automatisch deel van je gedrag geworden.



Slide 8 - Tekstslide

Les 3.2: Socialisatie



Slide 9 - Tekstslide

Les 3.2: Socialisatie

Socialisatie: Het bewust of onbewust aanleren van 
normen, waarden en gewoonten die bij jouw groep of 
samenleving horen. Socialisatie zorgt er voor dat je je 
gedraagt naar de cultuur van de groep waarin je opgroeit.

Sociale controle: manieren waarom mensen ervoor zorgen dat anderen zich aan de regels houden.

Internalisatie: aangeleerde normen en waarden zijn vanzelfsprekend gedrag geworden. 

Slide 10 - Tekstslide

Les 3.2: Socialisatie

Bijvoorbeeld:
  • in het gezin
  • op school
  • door je vrienden
  • op sportclubs
  • op je werk
  • door je geloof
  • door de media
  • door de overheid


Slide 11 - Tekstslide

Les 3.2: Socialisatie

Er wordt verschillend gedacht over gedrag. Is gedrag vooral aangeboren of aangeleerd? Dit debat noemen we het nature-nurture-debat

Aangeboren > nature: De nadruk ligt op aangeboren kenmerken. Bijvoorbeeld:
  • voetbaltalent
  • seksuele voorkeur

Opvoeding > nurture: De nadruk ligt op aangeleerd gedrag. Bijvoorbeeld:
  • een muziekinstrument bespelen
  • met rechts schrijven

Slide 12 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit

Slide 13 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit: 
Identificatie



Identificatie: Je herkent bepaalde kenmerken van jezelf bij de ander.

Groepsidentificatie: Je voelt je verbonden met een groep mensen, omdat je dezelfde kenmerken of gewoonten hebt.

 

Slide 14 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit




Identiteit: jouw persoonlijkheid, gevormd door alle kenmerken en ervaringen die bij jou horen. 

Identificatie: bepaalde kenmerken van jezelf die je herkent bij een ander. 

Groepsidentificatie: Je voelt je verbonden met een groep mensen omdat je dezelfde kenmerken of gewoonten hebt. 

Jongerencultuur: een groep met dezelfde waarden, normen en gewoonten. 

Groepsnormen: ongeschreven regels die bij een bepaalde groep horen. 

Groepsdruk: het gevoel dat jij je moet aanpassen aan de gewoonten van een groep. 

Generatieconflict: een meningsverschil dat veroorzaakt wordt door een verschil in leeftijd / generatie. 

Slide 15 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit:
Hoe ontstaat een groepsgevoel?





  1. Woonplaats
  2. Geloof
  3. Gezamenlijk belang 
  4. Gezamenlijke smaak of interesse

Slide 16 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit:
Hoe ontstaat een groepsgevoel?




Door de plaats waar je vandaan komt.

  • Je woont in een dorp of juist in een stad (Amsterdammers / Rotterdammers).
  • Je woont in een bepaalde provincie (Friezen / Zeeuwen).
  • Je bent afkomstig uit een ander land (Surinamers / Turken).

Slide 17 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit:
Hoe ontstaat een groepsgevoel?



Door je geloof:


  • het protestantisme (Christelijk)
  • het katholicisme (Christelijk)
  • de islam
  • het jodendom
  • het boeddhisme
enzovoort

Slide 18 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit:
Hoe ontstaat een groepsgevoel?



Wanneer mensen een gezamenlijk belang of probleem hebben. Bijvoorbeeld:


  • scholieren
  • treinreizigers
  • werknemers
  • automobilisten

Slide 19 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit:
Hoe ontstaat een groepsgevoel?



Wanneer mensen een gezamenlijke smaak of interesse hebben. Dat kan onder andere zijn op het gebied van hobby, muziek of kleding. Bijvoorbeeld:

Sporten
Hobby (zoals bijvoorbeeld gamen of koken)
Kleding (zoals bijvoorbeeld skaters)
Muziek


Slide 20 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit: 
Normen en waarden


Normen: (normaal)
Geschreven en ongeschreven regels.
Wetten

Waarden: (waardevol / belangrijk)
Persoonlijke 'doelen' in het leven. Verschilt per persoon.
Woorden met 'heid': gelijkwaardigheid, vrijheid enzovoort. Maar ook liefde

Slide 21 - Tekstslide

Les 3.3: Identiteit: 
Groepsnormen


Groepsdruk: Het gevoel dat je je móét aanpassen aan de gewoonten van de groep. Soms doe je dingen die je eigenlijk niet wilt doen, omdat de groep waarin je zit dat van je verwacht.

Pestgedrag vindt vaak plaats onder groepsdruk. Als pesten plaatsvindt via internet, dan noem je dat cyberpesten.


Slide 22 - Tekstslide

Les 3.4: Wat is normaal?

Slide 23 - Tekstslide

Les 3.4: Wat is normaal?

Rolpatronen: gedrag dat we van elkaar in bepaalde situaties verwachten. 

Gendernormen: normen die 'horen' bij het man-zijn of vrouw-zijn.

Genderneutraal: als er helemaal geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen man en vrouw. 

Asociaal gedrag: als er geen rekening wordt gehouden met anderen.

Slide 24 - Tekstslide

Les 7.1 Samen leven

Slide 25 - Tekstslide

Les 7.1: Samen leven

Respect
Rekening houden met iemand. Waardering hebben voor anderen. POSITIEF.

Tolerantie
In welke mate mensen die anders denken, anders gedragen of anders zij worden geaccepteerd in de maatschappij. Tolerantie is hetzelfde als wel verdraagzaamheid. NEGATIEF

Asociaal gedrag:
Iets doen waarbij je geen rekening houdt met anderen.



Slide 26 - Tekstslide

Les 7.1: Samen leven



Vroeger woonden er minder mensen met een buitenlandse herkomst in Nederland.

Tegenwoordig zijn er veel mensen met een migratie-achtergrond. Nederland is een multiculturele of multi-etnische samenleving: mensen met verschillende etnische achtergronden leven samen.

Wij kiezen voor het begrip pluriforme samenleving, omdat de verschillen niet alleen te maken hebben met etniciteit, maar ook met leeftijd, woonplaats, geloof en gender.



Slide 27 - Tekstslide

Les 7.1: Samen leven

Leefstijlen en gewoonten

Tussen subculturen zijn nog meer verschillen.
  • Geloven hebben verschillende feesten. 
  • Sommige subculturen hebben een collectivistische cultuur:
de familie is een hechte groep die altijd voor elkaar opkomt.
We noemen dit ook wel een wij-cultuur.
  • De dominante cultuur heeft een individualistische cultuur:
persoonlijke vrijheid, succes, individuele prestaties en eigen verantwoordelijkheid
zijn heel belangrijk.


Slide 28 - Tekstslide

Les 7.1: Samen leven



Geloofsrichtingen
Het Christendom was eeuwenlang de belangrijkste godsdienst
in Nederland.

Er zijn nu veel mensen met andere godsdiensten:
joden, moslims, boeddhisten of hindoes

Ongeveer een kwart van de Nederlanders bezoekt regelmatig een kerk of moskee.




Slide 29 - Tekstslide

Les 7.2: Hokjesdenken

Slide 30 - Tekstslide

Les 7.2: Hokjesdenken
Identiteit: Dat wat eigen of uniek is aan een persoon.

Hokjesdenken: Mensen indelen in een categorie of een groep.

Slide 31 - Tekstslide

Les 7.2: Hokjesdenken

Vooroordeel: Mening over iemand of een groep mensen zonder dat je die goed kent. Een vooroordeel is niet uitgesproken. Elk mens heeft vooroordelen.

Discriminatie: Ongelijk behandelen van mensen op basis van een kenmerk dat er in die situatie niet toe doet. Een uitgesproken (negatief) vooroordeel.

Racisme: Groepen mensen op basis van hun huidskleur of etnische afkomst als minderwaardig zien en behandelen. 

Wij-zij-denken: Patroon waarbij de ene groep tegenover de andere staat en zichzelf doorgaans als ‘beter’ ziet.

Stereotypering: Versimpeld beeld van een groep mensen.

Slide 32 - Tekstslide

Les 7.2: Hokjesdenken
Mensen zien zoals ze écht zijn

Categoriseren: Indelen in groepen.

Manieren om jouw inzicht te verbreden en je oordeel nauwkeuriger te maken:
  • Wees nieuwsgierig.
  • Pas op met conclusies over een hele groep.
  • Zoek naar overeenkomsten met andere groepen.
  • Think global.



Slide 33 - Tekstslide

Les 7.3: Integratie

Slide 34 - Tekstslide

Les 7.3: Integratie

Accepteren: Manier om met cultuurverschillen om te gaan waarbij je de opvattingen of het gedrag van de ander probeert te begrijpen en te aanvaarden.

Tolerantie: Accepteren dat iemand zich anders gedraagt of andere opvattingen heeft.

Assimilatie: je vervangt bijna alles van de cultuur uit het land waar je vandaan komt door de dominante cultuur van het land waar je woont. 

Integratie: wederzijdse aanpassing waarbij nieuwkomers deel gaan uitmaken van de samenleving. 

Segregatie: groepen leven gescheiden van elkaar. 




Slide 35 - Tekstslide

Les 7.3: Integratie


Confronteren: Manier om met cultuurverschillen om te gaan waarbij je aangeeft moeite te hebben met de opvattingen of het gedrag van de ander.


Normeren: Manier om met cultuurverschillen om te gaan waarbij iemand met meer macht bepaalt of bepaalde opvattingen of gedragingen wel of niet toelaatbaar zijn.




Slide 36 - Tekstslide

Les 7.3: Integratie

Kleefkracht van de samenleving
Pluriforme samenleving: Land waarin mensen wonen met uiteenlopende culturen en levensstijlen.

Sociale cohesie: Het gevoel van mensen dat ze met elkaar zijn verbonden en bij elkaar horen.

Solidariteit: Bereidheid van burgers om voor elkaar op te komen.



Slide 37 - Tekstslide

Les 7.3: Integratie

Migratieachtergrond: Als een persoon zelf of als ten minste één van zijn of haar ouders in het buitenland is geboren.

Vluchtelingen: Iemand die vlucht voor oorlogsgeweld of omdat hij vervolgd
wordt vanwege zijn geloof, politieke overtuiging of seksuele geaardheid.

Asiel: Bescherming in een ander land, voor iemand die gevlucht is.


Slide 38 - Tekstslide

Les 7.3: Integratie

Pluriforme samenleving: Land waarin mensen wonen 
met uiteenlopende culturen en levensstijlen.

Integratie: Proces van wederzijdse aanpassing waarbij nieuwkomers
deel gaan uitmaken van de samenleving.

Proces van integratie: Het is een proces dat tijd nodig heeft en dat kan samengaan met botsingen en conflicten.


Slide 39 - Tekstslide

Les 7.3: Integratie

Spanningen rond migratie en integratie

Gevaar van radicalisering: Proces waarbij gedachten en/of gedrag van een persoon of groep extremer worden en ingaan tegen de normen en
waarden in een democratische rechtsstaat.

Discriminatie: Ongelijk behandelen van mensen op basis van een kenmerk
dat er in die situatie niet toe doet.


Slide 40 - Tekstslide

Les 7.4: Nederland is veranderd

Slide 41 - Tekstslide

Les 7.4: Nederland is veranderd


Individualisering: de ontwikkeling waarbij mensen meer vrijheid krijgen om eigen keuzes te maken.

Emancipatie: Het streven naar gelijke rechten en acceptatie voor een achtergestelde groep. De strijd voor gelijke rechten en gelijke behandeling.




Slide 42 - Tekstslide

Les 7.5: Een inclusieve samenleving

Slide 43 - Tekstslide

Les 7.5: Een inclusieve samenleving
Pluriforme samenleving: Land waarin mensen wonen met uiteenlopende culturen en levensstijlen.

Inclusieve samenleving: een samenleving waarin iedereen mee mag en kan doen, ongeacht afkomst, geloof, geslacht, geaardheid of beperking. 

Radicalisering: gedrag en gedachten gaan in tegen de waarden en normen van de democratische rechtsstaat. 



Slide 44 - Tekstslide

Les 7.5: Een inclusieve samenleving
Tolerantie: je accepteert dat mensen soms anders zijn, denken of doen dan jij. Negatiever ten opzichte van respect.

Respect: Dat je anderen in hun waarden laat. Positiever ten opzichte van respect.

Sociale cohesie: Het gevoel van mensen dat ze met elkaar zijn verbonden en bij elkaar horen.

Norm: Gedragsregel die algemeen geaccepteerd is in een groep of in de samenleving.


Waarde: Uitgangspunt of principe dat mensen belangrijk vinden in hun leven. Persoonlijk. Veel woorden eindigend op -heid.

Slide 45 - Tekstslide