H21 - soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde
Welkom 1F!
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
leesboek
Kern + schrift
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom 1F!
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
leesboek
Kern + schrift
Slide 1 - Tekstslide
Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
Slide 2 - Tekstslide
Goedemorgen klas 2C
Vandaag...
- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1F!
Vandaag...
- Terugblik Grammatica hf. 20
- Uitleg Grammatica hf. 21
- Aan de slag!
Leerdoel:
Ik kan zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden in een zin herkennen.
Ik kan bepalen wat het werkwoordelijk gezegde in een zin is.
Huiswerk
Dinsdag 18 april:
H21, opdr. 1, 2, 4 t/m 7
Slide 3 - Tekstslide
Terugblik
Slide 4 - Tekstslide
De vorige les ging over de persoonsvorm, de zin in zinsdelen verdelen en het onderwerp. Wat weet je hier nog van?
Slide 5 - Tekstslide
Je kunt de persoonsvorm op drie manieren vinden. Weet je nog welke drie manieren er zijn?
Slide 6 - Woordweb
de persoonsvorm
De persoonsvorm vinden:
Maak van de zin een vraag, het werkwoord vooraan in de zin is de persoonsvorm.
Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
Verander het getal van de zin, maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
Slide 7 - Tekstslide
Zin in zinsdelen verdelen
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Zinsdelen zijn één of een groep woorden die bij elkaar horen. Je kunt een zinsdeel vooraan in de zin plaatsen: voor de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
In Lord of the Rings / moet / de hobbit Frodo / een ring / vernietigen.
De hobbit Frodo / moet / een ring vernietigen / in Lord of the Rings.
Een ring / moet / de hobbit Frodo / vernietigen / in Lord of the Rings.
Slide 8 - Tekstslide
Zinsdelen vinden
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Het onderwerp
Naast een persoonsvorm bevatten de meeste zinnen ook een onderwerp. Je vindt het onderwerp als volgt:
Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm?
> het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
VB: Mijn nichtjes hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
Vraag: Wie + pv? > Wie hebben?
Antwoord op de vraag: Mijn nichtjes
OW = Mijn nichtjes
Slide 11 - Tekstslide
Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?
I. Als je de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.
A
Alleen zin I is juist
B
Alleen zin II is juist
C
Beide zinnen zijn juist
D
Beide zinnen zijn onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook
Slide 13 - Quizvraag
In welke zin vormen de GROTE woorden samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGZAKKEN
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?
Slide 14 - Quizvraag
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Ooit / zal / dit bedrijf / uit Urk / de restauratie / van de kerk / voltooien.
B
Ooit / zal / dit bedrijf / uit Urk / de restauratie van de kerk / voltooien.
C
Ooit / zal / dit bedrijf uit Urk / de restauratie / van de kerk / voltooien.
D
Ooit / zal / dit bedrijf uit Urk / de restauratie van de kerk / voltooien.
Slide 15 - Quizvraag
We lezen samen de theorie op blz. 86 t/m 89
Slide 16 - Tekstslide
Zelfstandig werkwoord
Heeft een hele duidelijke betekenis.
Bijv. lopen, opletten, zwemmen, rennen
Als een zin meerdere werkwoorden heeft, staat het ZWW meestal achteraan.
Slide 17 - Tekstslide
Zit er in deze zin een zelfstandig werkwoord?
In perfecte staat kan glas sterker zijn dan staal.
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quizvraag
De
verkoper
glimlacht
zelfstandig werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
Slide 19 - Sleepvraag
Hulpwerkwoord
Overige werkwoorden in de zin, helpen het werkwoordelijk gezegde te vormen.
Als er meer werkwoorden in de zin staan,
is de persoonsvorm altijd een HWW.
Bijvoorbeeld: 'Ik had naar GTST kunnen kijken.'
had=hww, kunnen=hww, kijken = zww
Slide 20 - Tekstslide
Morgen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd
Slide 21 - Sleepvraag
Wat is het hulpwerkwoord in deze zin: Gerjan schijnt volgend jaar keeper te willen blijven.
A
schijnt
B
willen
C
blijven
Slide 22 - Quizvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.
Slide 23 - Sleepvraag
Wat voor werkwoord is 'worden' in deze zin:
Veel talen in de wereld worden met uitsterven bedreigd.
A
zelfstandig ww
B
hulp ww
C
koppel ww
D
geen werkwoord
Slide 24 - Quizvraag
Wat weet je nog van het werkwoordelijk gezegde?
Slide 25 - Woordweb
Werkwoordelijk gezegde
Een zin bevat een werkwoordelijk gezegde (wg):
Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp doet.
Bestaat uit de persoonsvorm + overige werkwoorden.
Als de zin alleen een persoonsvorm heeft, is de persoonsvorm óók het werkwoordelijk gezegde.
VB: De voorzitter van de club / heeft / na afloop van het toernooi / de prijzen uitgereikt.
pv = heeft
wg = heeft uitgereikt
ow = de voorzitter van de club
Slide 26 - Tekstslide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze
Slide 27 - Sleepvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan
Slide 28 - Sleepvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
werkwoordelijk gezegde
Piet
heeft
een blikje cola
in de pauze
gedronken
Slide 29 - Sleepvraag
EXTRA UITLEG BIJ DE SLIDE
De voorzitter reikt na het toernooi de prijzen uit.
pv = reikt
wg = reikt uit
Het hele werkwoord is namelijk uitreiken.
Slide 30 - Tekstslide
waar
niet waar
Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin vragend te maken.
Het hele werkwoord begint vaak met ge- be- ver- ont-.....
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan.
Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden door de tijdproef of de getalproef te gebruiken.
Slide 31 - Sleepvraag
Werkwoordelijk gezegde
Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen die woordjes bij het werkwoordelijk gezegde.
Achter zijn villa / ligt / de beroemde acteur (ow) / in een hangmat /
te lezen.
wg = ligt te lezen
Enkele derdeklassers (ow) / waren / op het schoolplein / aan het basketballen.
wg = waren aan het basketballen
Slide 32 - Tekstslide
Werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een 'werkwoordelijke uitdrukking'
VB: Uit vrees voor arrestatie / kozen / de demonstranten (ow) / het hazenpad.
‘Het hazenpad kiezen’ is een uitdrukking voor ‘vluchten’.
Dus: wg = kozen het hazenpad
Slide 33 - Tekstslide
hebben altijd een werkwoord.
vind je door de vraag: wie/ wat + pv?
vind je door de zin in een ander tijd te zetten.
is de persoonsvorm + alle werkwoorden of een werkwoordelijke uitdrukking.
Zinnen
Het onderwerp
De persoonsvorm
Een werkwoordelijk gezegde
Slide 34 - Sleepvraag
Aan de slag!
Maak van H21: opdr. 1, 2, 4 t/m 7
De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.
Klaar?
Kies uit: extra opdrachten maken, lezen in je leesboek,