H21 - soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • boek Kern + schrift
  • etui 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • boek Kern + schrift
  • etui 

Slide 1 - Tekstslide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Nakijken huiswerk
  • Theorie H21
  • Opdrachten maken 
Leerdoel:
Ik kan in een zin bepalen wat de persoonsvorm en het onderwerp is. 
Ik kan bepalen wat het werkwoordelijk gezegde in een zin is.

Slide 2 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Lezen in je leesboek
  • Dagopening
  • Terugblik theorie + opdr. 6
  • Theorie H21
  • Opdrachten maken 
Leerdoel:
Ik kan in een zin bepalen wat de persoonsvorm en het onderwerp is. 
Ik kan bepalen wat het werkwoordelijk gezegde in een zin is.

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
Dinsdag 14 november:
  • H20, opdr. 6
  • H21, opdr. 6 en 7 

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik

Slide 6 - Tekstslide

De vorige les ging over de persoonsvorm, de zin in zinsdelen verdelen en het onderwerp. Wat weet je hier nog van?

Slide 7 - Tekstslide

Je kunt de persoonsvorm op drie manieren vinden. Weet je nog welke drie manieren er zijn?

Slide 8 - Woordweb

de persoonsvorm

De persoonsvorm vinden:
  1. Maak van de zin een vraag, het werkwoord vooraan in de zin is de persoonsvorm.
  2. Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm
  3. Verander het getal van de zin, maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm

Slide 9 - Tekstslide

Zin in zinsdelen verdelen


Zinnen bestaan uit zinsdelen. Zinsdelen zijn één of een groep woorden die bij elkaar horen. Je kunt een zinsdeel vooraan in de zin plaatsen: voor de persoonsvorm.

Bijvoorbeeld:
  • In Lord of the Rings / moet / de hobbit Frodo / een ring / vernietigen.
  • De hobbit Frodo / moet / een ring vernietigen / in Lord of the Rings.
  • Een ring / moet / de hobbit Frodo / vernietigen / in Lord of the Rings. 


Slide 10 - Tekstslide

Zinsdelen vinden

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Het onderwerp
Naast een persoonsvorm bevatten de meeste zinnen ook een onderwerp. Je vindt het onderwerp als volgt:
  • Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm?
      > het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

VB: Mijn nichtjes hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
  • Vraag: Wie + pv? > Wie hebben?
  • Antwoord op de vraag: Mijn nichtjes
  • OW = Mijn nichtjes

Slide 13 - Tekstslide

Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?

I. Als je de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee
II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.
A
Alleen zin I is juist
B
Alleen zin II is juist
C
Beide zinnen zijn juist
D
Beide zinnen zijn onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 15 - Quizvraag


In welke zin vormen de GROTE woorden samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGZAKKEN
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?

Slide 16 - Quizvraag

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Ooit / zal / dit bedrijf / uit Urk / de restauratie / van de kerk / voltooien.
B
Ooit / zal / dit bedrijf / uit Urk / de restauratie van de kerk / voltooien.
C
Ooit / zal / dit bedrijf uit Urk / de restauratie / van de kerk / voltooien.
D
Ooit / zal / dit bedrijf uit Urk / de restauratie van de kerk / voltooien.

Slide 17 - Quizvraag

H21 - werkwoordelijk gezegde
Wat weet je nog van het (werkwoordelijk) gezegde?

Slide 18 - Woordweb

Werkwoordelijk gezegde
Een zin bevat een werkwoordelijk gezegde (wg):
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp doet.
  • Bestaat uit de persoonsvorm + overige werkwoorden.
  • Als de zin alleen een persoonsvorm heeft, is de persoonsvorm óók het werkwoordelijk gezegde.

VB: De voorzitter van de club / heeft / na afloop van het toernooi / de prijzen uitgereikt.
pv = heeft
wg = heeft uitgereikt
ow = de voorzitter van de club


Slide 19 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze

Slide 20 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
werkwoordelijk gezegde
Piet
heeft
een blikje cola
in de pauze
gedronken

Slide 22 - Sleepvraag

EXTRA UITLEG BIJ DE SLIDE
De voorzitter reikt na het toernooi de prijzen uit.
pv = reikt
wg = reikt uit
Het hele werkwoord is namelijk uitreiken.

Slide 23 - Tekstslide

waar
niet waar
Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin vragend te maken.
Het hele werkwoord begint vaak met ge-   be-   ver-  ont-.....
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan.
Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden door de tijdproef of de getalproef te gebruiken.

Slide 24 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde

Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen die woordjes bij het werkwoordelijk gezegde.

  • Achter zijn villa / ligt / de beroemde acteur (ow) / in een hangmat /
      te lezen.
      wg = ligt te lezen

  • Enkele derdeklassers (ow) / waren / op het schoolplein / aan het basketballen.
     wg = waren aan het basketballen


Slide 25 - Tekstslide

Werkwoordelijke uitdrukking

Soms is het werkwoordelijk gezegde een 'werkwoordelijke uitdrukking'

VB: Uit vrees voor arrestatie / kozen / de demonstranten (ow) / het hazenpad.
  • ‘Het hazenpad kiezen’ is een uitdrukking voor ‘vluchten’.
      Dus: wg = kozen het hazenpad



Slide 26 - Tekstslide

hebben altijd een werkwoord.
vind je door de vraag: wie/ wat + pv?
vind je door de zin in een ander tijd te zetten.
is de persoonsvorm + alle werkwoorden of een werkwoordelijke uitdrukking.
Zinnen
Het onderwerp
De persoonsvorm
Een werkwoordelijk gezegde

Slide 27 - Sleepvraag

Aan de slag!
Maak de volgende opdrachten: 
  • H20: opdr. 6
  • H21: opdr.  6 en 7 

De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? 
Kies uit: lezen in je leesboek, samenvatten 
timer
15:00

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
Dinsdag 14 november:
  • H20, opdr. 6
  • H21, opdr. 6 en 7 

Slide 29 - Tekstslide