Biologie 5.2

Biologie 5.2
Energie in je voedsel
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Biologie 5.2
Energie in je voedsel

Slide 1 - Tekstslide

Wat is hier te zien?

Slide 2 - Tekstslide

1a. Welke twee energierijke stoffen vormen de fosfaataccu?
A
ATP & CP
B
ATP & ADP
C
ADP & CP
D
P & CP

Slide 3 - Quizvraag

1b. Welk deel van het creatinefosfaat koppelt aan het molecuul ADP, zodat er weer energierijk ATP ontstaat?
A
CP
B
P
C
ADP
D
c

Slide 4 - Quizvraag

Waarom is de fosfaat accu nodig?

Slide 5 - Tekstslide

2a. Waar in de cel vindt melkzuur gisting plaats?
A
Celkern
B
Grondplasma
C
Mitochondrium
D
Celmembraan

Slide 6 - Quizvraag

2b. Hoeveel ATP ontstaat bij de melkzuurgisting uit een molecuul glucose?
A
1
B
2
C
36
D
38

Slide 7 - Quizvraag

2c. Wat gebeurt er met het melkzuur dat ontstaat bij de melkzuurgisting?

Slide 8 - Open vraag

Wat gebeurt er met het melkzuur dat ontstaat bij de melkzuurgisting?
De lever breekt het melkzuur af als er weer voldoende zuurstof is. De energie die hierbij vrijkomt legt de lever vast in ATP.
De lever breekt het melkzuur af als er weer voldoende zuurstof is. De energie die hierbij vrijkomt legt de lever vast in ATP.
Wat gebeurt er met het melkzuur dat ontstaat bij de melkzuurgisting?

Slide 9 - Tekstslide

Waarom is melkzuurgisting handig?

Slide 10 - Tekstslide

3a. De aerobe afbraak ven glucose vindt plaats in:
A
Alleen in de mitochondriën
B
Alleen in het grondplasma
C
In het grondplasma en de mitochondriën

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen aerobe dissimilatie en anaerobe dissimilatie?
Wat is het verschil tussen aerobe dissimilatie en anaerobe dissimilatie?
En welke ken je?

Slide 12 - Tekstslide

3b. Hoeveel keer meer ATP ontstaat bij aerobe dissimilatie vergeleken met anaerobe dissimilatie?
A
2
B
11
C
19
D
38

Slide 13 - Quizvraag

4. Door training kan je het hardlopen steeds langer volhouden. Welke van de 4 antwoorden is hier niet de oorzaak van?
A
Longinhoud neemt toe
B
Ontstaan van meer bloedvaten in zijn spieren
C
Er ontstaat meer glucose
D
Ontstaan van meer mitochondriën in de spiercellen

Slide 14 - Quizvraag

6a. Hoeveel seconden doe je met de voorraad ATP in zijn spieren aan het begin van trainen?
A
Minder dan 5 seconden
B
Rond de 10 seconden
C
Rond de 15 seconden
D
Meer dan 20 seconden

Slide 15 - Quizvraag

6b. Wat is de snelste manier om dit ATP weer aan te vullen?
A
Omzetten van CP
B
Omzetten van glucose
C
Omzetten van melkzuur
D
Omzetten van pyrodruivenzuur

Slide 16 - Quizvraag

6c. Welk systeem komt het traagst op gang?
(Tip: zie Binas 90A)
A
Aerobe dissimilatie
B
Anaerobe dissimilatie
C
Creatinefosfaat-noodaccu
D
De voorraad ATP gebruiken

Slide 17 - Quizvraag

6d. Welk percentage draagt de anaerobe dissimilatie bij aan de energievoorziening 1 minuut na het begin van de training?
A
62
B
38
C
88
D
12

Slide 18 - Quizvraag

6e. Welk percentage draagt de aerobe dissimilatie bij aan de energievoorziening 1 minuut na het begin van de training?
A
62
B
38
C
88
D
12

Slide 19 - Quizvraag

6f. Welk percentage draagt de aerobe dissimilatie bij aan de energievoorziening 2 minuut na het begin van de training?
A
62
B
38
C
88
D
12

Slide 20 - Quizvraag

10. Wat gebruikt een sprinter als energiebron?
A
Uitsluitend glycogeen en glucose
B
Uitsluitend de fosfaataccu
C
Vooral glucose
D
Zowel eiwitten als vetten als glycogeen

Slide 21 - Quizvraag

Waarom gebruikt een sprinter uitsluitend de fosfaataccu?

Slide 22 - Tekstslide

11. Waarom passen activiteiten zoals joggen, dansen en zwemmen beter in een afslankdieet dan sprinten of hoogspringen?

Slide 23 - Open vraag

Waarom passen activiteiten zoals joggen, dansen en zwemmen beter in een afslankdieet dan sprinten of hoogspringen?
Een jogger, danser of zwemmer gebruikt meer van zijn vetreserves dan een sprinter of een hoogspringer

Slide 24 - Tekstslide

Biologie 5.3
Plantaardig en dierlijk voedsel

Slide 25 - Tekstslide

3. Welke reactie is een assimilatieproces?
1. Het ontstaan van koolstofdioxide uit glucose
2. Het ontstaan van eiwitten uit aminozuren
3. Het ontstaan van glucose uit glycogeen
4. Het ontstaan van ureum uit aminozuren
A
Alleen 1 en 2
B
Alleen 2
C
Alleen 1, 2 en 3
D
1, 2, 3 en 4

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een assimilatie proces?

Slide 27 - Tekstslide

8a. Door welke transportvaten gaat het water met mineralen?
A
Bastvaten
B
Houtvaten

Slide 28 - Quizvraag

8b. Uit een pootaardappel groeit een nieuwe plant. Waar komen de bouw- en brandstoffen voor de nieuwe plant vandaan?

Slide 29 - Open vraag

Uit een pootaardappel groeit een nieuwe plant. Waar komen de bouw- en brandstoffen voor de nieuwe plant vandaan?
Totdat de plant groene delen heeft ontwikkeld, komen de bouw- en brandstoffen uit de aardappel. Daarna komen deze stoffen ook uit de bladgroenkorrels

Slide 30 - Tekstslide

8c. Door welke vaten vindt het transport van deze bouw- en brandstoffen plaats?
A
Bastvaten
B
Houtvaten

Slide 31 - Quizvraag

9. Bladluizen boren bladeren van planeten aan om zich te voeden met suikerrijke sappen. Waar zaal je bladluizen eerder vinden en waarom?
A
Bovenzijde. Daar liggen de bastvaten die suikers vervoeren
B
Onderzijde. Daar liggen de bastvaten die suikers vervoeren
C
Bovenzijde. Daar liggen de houtvaten die suikers vervoeren
D
Onderzijde. Daar liggen de houtvaten die suikers vervoeren

Slide 32 - Quizvraag