Het werkwoord: persoonsvorm tegenwoordige tijd

In welke tijd staat deze tekst? Waaraan kun je dat zien?

Hoi Marina,

Morgen trouwt Victor met Isabel. Wat jammer dat je er niet bij kunt zijn! Het wordt een heel mooie dag! Alle familieleden komen, zelfs de familie uit zuid-Amerika. Opa Jan is getuige, hij mag zijn handtekening zetten op het trouwformulier.


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

In welke tijd staat deze tekst? Waaraan kun je dat zien?

Hoi Marina,

Morgen trouwt Victor met Isabel. Wat jammer dat je er niet bij kunt zijn! Het wordt een heel mooie dag! Alle familieleden komen, zelfs de familie uit zuid-Amerika. Opa Jan is getuige, hij mag zijn handtekening zetten op het trouwformulier.


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Regels tegenwoordige tijd?
Wat is het verschil tussen stam en ik-vorm?  Waarom is het belangrijk om dat te weten?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg stam
  • De stam is altijd het hele werkwoord zonder -en. Je hebt de stam van een werkwoord nodig om de persoonsvorm goed te schrijven.


  • De vorm die je bij ik gebruikt, heet de ik-vorm. Soms schrijf je de ik-vorm hetzelfde als de stam van het werkwoord.

 


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord:
branden
timer
0:30

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord:
werken

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord:
verhuizen

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord:
verven

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

In de tegenwoordige tijd zijn er drie vormen van een werkwoord:  
- de ik-vorm, 
- de ik-vorm +t,
- het hele werkwoord. 

Het hele werkwoord gebruik je altijd voor de meervoudsvormen (Wij, jullie en zij). 
Jan (lopen) naar zijn werk.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De cursisten (lezen) de tekst in het boek.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Luisteren) het kind goed?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jaap (wandelen) veel op vakantie.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Schrijven) jij het goede antwoord in je schrift?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik (beantwoorden) de e-mail.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

In de tegenwoordige tijd zijn er drie vormen van een werkwoord:  
- de ik-vorm, 
- de ik-vorm +t,
- het hele werkwoord. 

Het hele werkwoord gebruik je altijd voor de meervoudsvormen (Wij, jullie en zij).