In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Persoonsvorm
tegenwoordige tijd
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Ik vind werkwoordspelling...
A
Makkelijk
B
Moeilijk
Slide 3 - Quizvraag
Vormen tegenwoordige tijd:
Er zijn drie vormen in de tegenwoordige tijd:
1. Stam --> ik-vorm en je/jij na de pv
2. Stam + t --> jij, u, hij, zij, het
3. Hele werkwoord --> wij, jullie zij (mv)
Slide 4 - Tekstslide
1. De stam
Dat stuk van het werkwoord dat je in alle vormen terugvindt. De stam is: het hele werkwoord min -en.
werken --> werk --> ik werk
verhuizen --> verhuiz --> ik verhuis
lopen --> lop --> ik loop
Slide 5 - Tekstslide
2. Stam+t
Je gebruikt stam+t voor jij, u, hij, zij, het.
Jij werkt, u wordt, hij luistert, zij vindt, het gebeurt
Slide 6 - Tekstslide
3. Infinitief
Een infinitief eindigt op -en (werken) of -n (zijn en gaan). De meervoudsvormen van de tegenwoordige tijd zijn gelijk aan de infinitief: wij werken, jullie werken, zij werken.
Slide 7 - Tekstslide
Dus...
Er zijn drie vormen in de tegenwoordige tijd:
1. Stam --> ik-vorm, je/jij achter de pv
2. Stam + t --> jij, u, hij, zij, het
3. Infinitief --> wij, jullie zij (mv)
Slide 8 - Tekstslide
Hoe schrijf je het woord in de tegenwoordige tijd: Hij ..... (worden)
A
word
B
woord
C
wordt
D
word
Slide 9 - Quizvraag
Zij.... (vinden) hem niet zo aardig.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vin
Slide 10 - Quizvraag
Ik .... (branden) mijn vingers aan de oven.
A
brand
B
brandt
C
brant
D
brankt
Slide 11 - Quizvraag
Jij ... (reizen) elke ochtend met het openbaar vervoer.
A
reizt
B
reist
C
reizd
D
reisd
Slide 12 - Quizvraag
Fred ... (durven) niet van de hoge glijbaan.
A
durvt
B
durft
C
durvd
D
durfd
Slide 13 - Quizvraag
Stam + t
Gebruiken wij niet alleen voor jij, u, hij of zij maar ook voor enkelvoudige personen en dingen. Marina, het boek, oma.
Twijfel je of het een enkelvoudig persoon of ding is, vervang het dan door hij, zij of het.
Slide 14 - Tekstslide
Verander het werkwoord met lopen
Ik vind dat goed --> ik loop dat goed
Het bloedt erg --> het loopt erg
Brand je je hand? --> Loop je je hand?
Pas op, je brandt je hand --> Pas op, je loopt je hand
Slide 15 - Tekstslide
Uitzondering: Je of jij achter het werkwoord
Als je het woord je kan veranderen in jij dan komt er geen t achter de stam.
Jij loopt naar de winkel - Loop jij naar de winkel
Je rent naar huis - Ren je naar huis
Slide 16 - Tekstslide
Gebiedende wijs
De gebiedende wijs informeel, dus tegen personen die je met je aanspreekt, schrijf je enkel met de stam van het werkwoord.