Grammatica H2.7

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Welkom klas 2C - 

10 minuten stillezen

Doel van deze les:

Je herhaalt de woordsoorten uit jaar 1:

lidwoord

bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord

voorzetsel

werkwoord

persoonlijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord

Zelfstandig werken

opdracht 1, blz. 147

werk in een tweetal

Schrijf de afkortingen onder het woord

tip: gebruik kleurpotloden/markeerstiften

Hoe doorkruis jij je woonplaats op een doordeweekse dag?

Zelf fiets ik nog steeds op mijn rammelende stationsfiets.

Veel mensen leggen inmiddels hun kilometers op 

elektrische wijze af.

Welkom klas 2C - 

10 minuten stillezen

Doel van deze les:

Je herhaalt de woordsoorten uit jaar 1:

lidwoord

bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord

voorzetsel

werkwoord

persoonlijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord

Zelfstandig werken

opdracht 5, 6, 7, 8

blz. 148 en 149

Over 10 minuten antwoorden op het bord

werkwoorden

zelfstandig werkwoord - hulp werkwoord

Wat is het verschil?

verschil ZWW - HWW

lees de leerteksten op blz. 150 en 151

maak opdracht 9 ,10, 11 en 12

Doel: je kunt het verschil tussen een ZWW en een HWW uiteggen en een voorbeeldzin bedenken.

Welkom klas 2C - 

10 minuten stillezen

luister naar het verhaal...

Doel van deze les

Herhalen woordsoorten

Herhalen HWW - ZWW

Nieuw: wat is een telwoord?

opdracht 1, blz. 147

Ook komen op straat leerlingen op Gotubes of

hoverboards langsgezoefd.

Binnen korte tijd zal iedereen iets van

aandrijving gebruiken.

Welk milieuvriendelijk vervoermiddel 

van de foto's wil jij graag hebben? 

Wat is het verschil tussen een HWW en een ZWW?

HWW en ZWW?

Ik zou wel gitaar willen kunnen spelen.

Welke hulpwerkwoorden ken je?

Hulpwerkwoorden

moeten

kunnen

hebben

komen

willen

mogen

Jan plakt zijn band.

Jan heeft zijn band geplakt.

De band wordt door Jan geplakt.

Jan kan de band plakken.

Jan gaat zijn band plakken.

Jan wil zijn band plakken.

Jan mag zijn band plakken.

Opdracht: maak ook een rijtje zinnen.

Steeds hetzelfde ZWW

en een ander HWW

Zelfstandig werken

Lees de leertekst op blz. 152.

Maak opdracht 14 en 15

Doel: je kunt het uitleggen wat een telwoord is en welke 2 soorten er zijn.

Bingoverhaal

De dieren in het bos.

Welke telwoorden hoor je?

Toets woordsoorten

Tafels uit elkaar

op tafel: etui en leesboek

klaar? stillezen

nakijken opdrachten

blz. 152 opdracht 14 en 15

Wat is een telwoord en

welke soorten zijn er?

luister naar het verhaal...

toets nakijken en bespreken

normering: totaal 58 punten

58 - 53 punten = goed

52 - 46 = voldoende

< 45 = onvoldoende

Huiswerk ma 16-11

minder dan 52 punten?

Werk een kwartier aan versterk jezelf H2.7

woordsoorten benoemen en soorten werkwoorden

Maak test jezelf H 2.7

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?

'mooiste' is....

1. ww
2. zn
3. bn
4. lw

Benoem de woordsoorten:

Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'prijs' is ..

1. ww
2. zn
3. bn
4. lw

Benoem de woordsoorten:

Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'de' is ..

1. ww
2. zn
3. bn
4. lw

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van woordsoorten.

_____________

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. lidwoord

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijwoord
3. Werkwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord

Jan heeft een nieuwe auto gekocht.

1. auto is bijvoeglijk naamwoord
2. Jan is bijvoeglijk naamwoord
3. nieuwe is bijvoeglijk naamwoord

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.

___________

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.

______________

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.

_______

1. zelfstandig werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. hulpwerkwoord

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.

________

1. zelfstandig werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. hulpwerkwoord

De hond ligt ONDER mijn bureau.

1. lidwoord
2. voorzetsel
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Wat is een voorzetsel?

1. de
2. naast
3. fietsen
4. fles

Ik zit in de bus.
"de bus" is een:

1. lidwoord + zelfstandig naamwoord
2. lidwoord + werkwoord
3. Voorzetsel + zelfstandig naamwoord
4. Voorzetsel + werkwoord

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Dat vind ik niet leuk!

Ik =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Dat grote huis daar is van ons.
'ons' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

welk woord is een lidwoord

1. in
2. voor
3. een
4. twee

Welk woord is het lidwoord?

1. Ik
2. speel
3. de
4. dwarsfluit

De woordsoorten ken ik...

1. nog lang niet
2. een beetje
3. wel aardig
4. goed!

Zelfstandig werken

opdracht 5, 6, 7

blz. 148 en 149