Voorzetsels (vz) zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven. Bv: achter, bij, door, gedurende, in ,naar, onder, om, op, tijdens, van, vanwege, voor, wegens.
--> Je gebruikt voorzetsels niet los, maar altijd in combinatie met een ander woord (bv: de kast)
Zo herken je een voorzetsel:
- Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten.
- Een voorzetsel staat meestal aan het begin van een zinsdeel.
Bv: Yolanda gaat naar de sportschool.