KT1: taalverzorging: grammatica woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 1

Taalverzorging

werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel

Doel:

Je weet wat een lidwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord + voltooid deelwoord, bijvoeglijk naamwoord en een voorzetsel is

Je kunt deze woordsoorten in een zin aanwijzen (opschrijven)

werkwoord

Ik weet wat een werkwoord is

😒🙁😐🙂😃

Ik kan een werkwoord in de zin vinden

😒🙁😐🙂😃

Schrijf het werkwoord/de werkwoorden op:
Vader staat in de keuken

Schrijf het werkwoord/de werkwoorden op:
Morgen moeten we voor Duits ons boek meenemen

Schrijf het werkwoord/de werkwoorden op:
In het ziekenhuis kreeg het jongetje gips om zijn gebroken been

Schrijf het werkwoord/de werkwoorden op:
Mariska heeft gisteren hard voor de toets Nederlands geleerd

Ik kan een werkwoord aanwijzen in de zin

😒🙁😐🙂😃

Lidwoord

Ik weet wat een lidwoord is

😒🙁😐🙂😃

Ik kan een lidwoord in de zin vinden

😒🙁😐🙂😃

Schrijf het lidwoord/de lidwoorden op:
Mariska zit met haar zusje in de tuin

Schrijf het lidwoord/de lidwoorden op:
Met een druk op de knop vloog het vliegtuigje de lucht in

Ik kan een lidwoord aanwijzen in de zin

😒🙁😐🙂😃

zelfstandig naamwoord

Ik weet wat een zelfstandig naamwoord is

😒🙁😐🙂😃

Ik kan een zelfstandig naamwoord in de zin vinden

😒🙁😐🙂😃

Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op:
Gisteren hebben we pizza gegeten

Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op:
In de auto lag nog een boek

Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op:
Zo, nu eerst op de bank met een lekkere grote kop thee

Ik kan een zelfstandig naamwoord aanwijzen in de zin

😒🙁😐🙂😃

bijvoeglijk naamwoord

Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is

😒🙁😐🙂😃

Ik kan een bijvoeglijk naamwoord in de zin vinden

😒🙁😐🙂😃

Schrijf alle bijvoeglijke naamwoorden op:
Het kleine jongetje had een mooi autootje gekregen

Schrijf alle bijvoeglijke naamwoorden op:
Vandaag gaan we met de grote klas een gele glijbaan bouwen

Ik kan een bijvoeglijk naamwoord aanwijzen in de zin

😒🙁😐🙂😃

voorzetsel

Ik weet wat een voorzetsel is

😒🙁😐🙂😃

Ik kan een voorzetsel in de zin vinden

😒🙁😐🙂😃

Schrijf alle voorzetsels op:
Mariska zette haar mooie cadeautje op de tafel

Schrijf alle voorzetsels op:
Mariska zat met haar zusje in de tuin

Schrijf alle voorzetsels op:
Alle mobieltjes moeten in de kluis

Ik kan een voorzetsel aanwijzen in de zin

😒🙁😐🙂😃

evaluatie

Waar wil je de laatste les mee bezig?

werkwoord

lidwoord

zelfstandig naamwoord

voorzetsel

alles door elkaar