NIG H 10

Lesplan
1. Praktische 
2. Hoofdstuk 10.



1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Lesplan
1. Praktische 
2. Hoofdstuk 10.



Slide 1 - Tekstslide

Na deze les: 

1. ...kun je zeggen dat je iemand niet verstaat. 
2. ... kun je zeggen dat je iets/iemand niet begrijpt. 
3. ... kun je vragen hoe je iets zegt in het Nederlands. 
4. ...kun je onderdelen van de fiets benoemen.  





Slide 2 - Tekstslide

Wat heb je in het weekend gedaan? 
1) Ik heb in het weekend geklust
2) Ik ben naar het pannenkoekencafé gegaan
3) Ik heb in het bos gewandeld

Slide 3 - Tekstslide

Werk in het boek:

Hoofdstuk 10
10.1
bladzijde 
143

Slide 4 - Tekstslide

Zeggen dat je iemand niet verstaat: 
- Sorry, ik versta u niet. Kunt u het nog een keer zeggen? 
- Kunt u het even herhalen? 
- Wat zegt u? 
Zeggen dat je iemand/iets niet begrijpt:
- Sorry, ik begrijp het niet. Wat bedoelt u met ....? 
Vragen hoe je iets zegt in het Nederlands: 
- .........., zeg je dat zo in het Nederlands? 
- Hoe heet dat/zo'n ding? 

Slide 5 - Tekstslide

bedoelen (has to do with intention):
1. Wat bedoelen jullie precies met die zin?
2. Ik denk dat hij iets anders bedoelt.
3. Bedoelen ze dat we morgen al beginnen met de training?
4. Ze gebruiken vaak moeilijke woorden, maar ik begrijp niet wat ze echt bedoelen.
5. Kun je uitleggen wat je met dat voorbeeld bedoelt?
  


betekenen (has to do with meaning):
1. Wat betekent dit woord? 
2. Wat betekent het als iemand lacht? 
3. Dit bord betekent "STOP".
4. Voor haar betekent deze reis veel. 
5. Dit boek betekent veel voor mij. 

Slide 6 - Tekstslide

Problemen met de fiets
1. De fietsketting is eraf gelopen. 
2. De bagagedrager is afgebroken. 
3. Er zit een slag in het wiel.
4. Het stuur/zadel staat scheef.
5. De spaken zitten los of zijn gebogen. 
6. De band is lek. 
7. Het licht doet het niet. 

Slide 7 - Tekstslide

SoFTKeTCHuP
fietsen
ik fiets + te(n) = hij fietste. 

mankeren 
ik mankeer + de(n) = zij mankeerden. 

Slide 8 - Tekstslide

Imperfectum
1) Dingen op hetzelfde moment: Toen ik naar huis fietste, regende het. 
2) Beschrijving: De cake was niet lekker.
3) Regelmatig: Vorig jaar fietste opa nog. 
4) Op een specifiek moment: Harry belde om 11 uur. 
5) Er zijn geen resultaten meer: Het regende vannacht. 

Perfectum 
1) Feit : Ik heb een cake gebakken
2) 1 keer : Vorig jaar heeft opa nog gefietst
3) Het moment is niet belangrijk: Harry heeft gebeld
4) Er zijn resultaten/ Het is tot nu: Het heeft vannacht geregend


                             
Zichtbaar Nederlands 

Slide 9 - Tekstslide

Elfje 
Een elfje is een kort gedicht dat bestaat uit elf woorden, verdeeld over vijf regels. De structuur is als volgt:

1. Regel 1: 1 woord (bijvoorbeeld een onderwerp of thema)
2. Regel 2: 2 woorden (bijvoorbeeld een adjectief dat het onderwerp beschrijft)
3. Regel 3: 3 woorden (een actie of werkwoord gerelateerd aan het onderwerp)
4. Regel 4: 4 woorden (een zin die uitleg geeft)
5. Regel 5: 1 woord (een synoniem of een afsluitend woord dat terugkomt op het onderwerp)
Een voorbeeld van een elfje over een boom zou kunnen zijn:
"Een boom"
Groen en groot
Schaduw in de zomer
De vogels fluiten
Een vriend van de aarde  



Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk
Huiswerk voor dinsdag 21 februari:
boek: 
opdracht 10, blz. 151
opdracht 12, blz. 152
10.8 Tekst en opdracht 13
10.9 - opdracht 14
In de praktijk blz. 154
online boek
10.2  
10.4 (opdracht: Vervolg)
10.5 (opdracht 1-4)
10.6 (opdracht: Werkwoorden)
10.9


Slide 11 - Tekstslide

Goed gedaan!

Slide 12 - Tekstslide