Poëzieweek

Poëzieweek 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Secundair onderwijs

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Poëzieweek 

Slide 1 - Tekstslide

schrijver - poëet - dichter
poëzie = 
  • de kunst van het dichten
  • alle soorten gedichten

wie ? schrijver - dichter - poëet

Slide 2 - Tekstslide

  • Welke zin (= regel) klinkt het best?
  • Welk woord vind je het mooist?
  • Welk gedicht vind je het grappigst?

Slide 3 - Tekstslide

De dichter speelt met taal door stijlfiguren te gebruiken:

  1. rijm
  2. alliteratie
  3. assonantie
  4. herhaling
  5. personificatie (dieren of dingen worden als mensen voorgesteld)
  6. neologismen (nieuwe, zelf gefabriceerde woorden)

Slide 4 - Tekstslide

1. RIJM



Slide 5 - Tekstslide

Wat rijmt er op ... ?

  • been
  • kat
  • hoed
  • lopen

Slide 6 - Tekstslide

2. ALLITERATIE



Slide 7 - Tekstslide

3. ASSONANTIE



Slide 8 - Tekstslide

4. HERHALING



Slide 9 - Tekstslide

5. PERSONIFICATIE



dieren of voorwerpen worden als mensen voorgesteld

Slide 10 - Tekstslide

6. NEOLOGISMEN



= nieuwe, zelf gefabriceerde woorden

Slide 11 - Tekstslide

7. EEN SPECIAAL GEDICHT: 
HET ELFJE
  • regel 1 = 1 woord
  • regel 2 = 2 woorden
  • regel 3 = 3 woorden
  • regel 4 = 4 woorden
  • regel 5 = 1 woord

Slide 12 - Tekstslide

8. EEN ELFJE SCHRIJVEN

  • rijmt niet!
  • regel 1 = wat? (zelfstandig naamwoord)
  • regel 2 = hoe? (bijvoeglijk naamwoord + ...)
  • regel 3 = waar? / wanneer? / ... (werkwoord?)
  • regel 4 = info over regel 1 of extra vraag
  • regel 5 = conclusie (origineel woord, gevoel, geluid,...)

Slide 13 - Tekstslide

9. EEN SPECIAAL GEDICHT: 
HET STIFTGEDICHT
Neem een krant en kies in een artikel de woorden die je wilt gebruiken, die je interessant vindt. Schrap alle andere woorden van de tekst met een zwarte stift. Wat overblijft is jouw gedicht.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide