16a.3
a. attendre - ik heb gewacht
b. faire - zij heeft gedaan
c. voir - wij hebben gehad
d. aller - zij zijn gegaan
e. être - u bent geweest / jullie zijn geweest
f. voir - wij hebben gezien
g. sortir - jij bent uitgegaan
h. prendre - zij heeft genomen
16a.4 - aller, sortir
zie blz. 158.
16a.5 - x, e, s, es