W42 - §2.2 Met geld kun je meer

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag...
  • Leerdoelen §2.2 Met geld kun je meer
  • Samenvattende vragen §2.2 Met geld kun je meer
  • Uitleg
  • Kleine LessonUp-quiz
  • Uitleg
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen, aan het einde van de les kun je...
  1. De drie geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.
  2. Drie redenen noemen om te sparen.
  3. Uitleggen wat rente is.
  4. De rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt.

Slide 3 - Tekstslide

Samenvattende vragen 2.2
Wat? Samenvattende vragen §2.2
Hoe? Zelfstandig & in stilte
Hulp? Vraag het aan de docent!
Tijd? 10 minuten
Klaar? Nakijken! 
Daarna? Verder met de opdrachten uit je boek.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Waar gebruik je geld voor? Wat kun je met geld?

Slide 5 - Tekstslide

Waar gebruik je geld voor?
Er zijn drie soorten geldfuncties, oftewel manieren om geld te gebruiken:
  1. Ruilmiddel: als je het gebruikt om iets te kopen.
  2. Spaarmiddel: dan bewaar je geld om het later uit te geven.
  3. Rekenmiddel: als je de waarde van geld aangeeft. 

Slide 6 - Tekstslide

Geld opzij zetten
  • Wat is sparen?
  • Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen:
  1. Sparen voor een doel
  2. Sparen voor de rente:
  3. Sparen uit voorzorg:

Slide 7 - Tekstslide

Pak je laptop erbij!

Slide 8 - Tekstslide

Het spaarmotief is hier
A
voorzorg
B
rente
C
doel
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 9 - Quizvraag

Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn.
Welke van deze geldfuncties herken je in het volgende geval?

Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon
€ 20 goedkoper is dan bij Bol.com.

timer
0:30
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 10 - Quizvraag

Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 11 - Quizvraag

Welke stelling is juist of onjuist?
I. 'Marijke ontvangt haar loon op haar bankrekening' is een voorbeeld van geld als ruilmiddel.
II. 'De fiets van Johan kost € 600' is een voorbeeld van geld als rekenmiddel.

A
Beide zijn goed
B
I is goed II is fout
C
I is fout II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 12 - Quizvraag

Ga niet uit LessonUp, maar de laptop gaat weer dicht.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Wat levert sparen op?
  • Als je jouw spaargeld op een spaarrekening zet, dan krijg je rente.
  • Wat is rente?
  • Rente is een vergoeding op jouw spaargeld. Als je jouw geld op een rekening laat staan wordt het elk jaar iets meer.
  • De rente wordt aangegeven in procenten per jaar.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat levert sparen op?

Slide 17 - Tekstslide

Rekenen met rente
Formule voor het berekenen van een rentebedrag:
  • Rentebedrag per jaar = rentepercentage / 100 x spaarbedrag
Of:
  • Rentebedrag per jaar = spaarbedrag / 100 x rentepercentage

Slide 18 - Tekstslide

Pak je laptop erbij!

Slide 19 - Tekstslide

Welke rente is hoger?
de rente op je spaargeld, of
de rente die je betaalt voor je lening?
A
spaarrente
B
kredietrente
C
beiden gelijk
D
beiden erg weinig

Slide 20 - Quizvraag

Ruben heeft €3.550 op zijn spaarrekening staan. De rente is 1,7%. Bereken de rente die Ruben na een jaar krijgt. Let op, noteer als 12,34

Slide 21 - Open vraag

Lisa heeft €2.500 op haar spaarrekening staan. De rente is 1,6%. Bereken het bedrag dat na een jaar bij Lisa op de rekening staat. Let op, noteer als 12,34

Slide 22 - Open vraag


Je laptop gaat weer weg

Slide 23 - Tekstslide

Zelfstandig werken!
Wat? Opdrachten §2.2 & Samenvattende vragen §2.2
Hoe? Zelfstandig & in stilte
Hulp? Vraag het aan de docent!
Tijd? Tot 5 minuten vóór einde van de les.
Klaar? Nakijken! 2.1 & Samenvattende vragen ook

Slide 24 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 25 - Tekstslide