Grammatica Zinsdelen H1 les 2

Vandaag...



- opdrachten woordenschat nakijken ( de antwoorden hangen bij vandaag in magister)
- herhaling grammatica tot nu toe
- Uitleg samengestelde zin
- oefenen met opdracht 2


1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag...



- opdrachten woordenschat nakijken ( de antwoorden hangen bij vandaag in magister)
- herhaling grammatica tot nu toe
- Uitleg samengestelde zin
- oefenen met opdracht 2


Slide 1 - Tekstslide

Wat zoek je als eerste op in een zin?
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
zinsdelen

Slide 2 - Quizvraag

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Renzo schrijft graag elke dag een gedicht voor Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 3 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde:

De vervelende afwas bleef lang staan.
A
bleef
B
afwas bleef
C
afwas blijft vervelend
D
er is geen naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quizvraag

Paragraaf grammatica zinsdelen
Wat is het onderwerp in deze zin?

Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
A
meer dan vijf jaar
B
Het bekende Nederlandse televisieprogramma
C
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
D
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol

Slide 7 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quizvraag

Opa geeft zijn laatste gebakje weg.

opa =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.

gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft één gezegde. Dit is óf een werkwoordelijk, óf een naamwoordelijk gezegde. 

Heeft een zin een naamwoordelijk gezegde, dan heeft deze zin géén werkwoordelijk gezegde en ook geen lijdend voorwerp.

Heeft de zin géén ng? Dan heeft de zin een wg!

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het ng?
Het ng bestaat uit:
  • Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.

Koppelwerkwoorden
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 13 - Tekstslide

2 delen
Het ng bestaat dus uit:
  • Koppelwerkwoord en eventuele andere ww's  
       (= werkwoordelijk deel)
  • Dat wat over het onderwerp gezegd wordt (bnw/znw)
       (= naamwoordelijk deel)

Slide 14 - Tekstslide

Stappenplan
1. Is het belangrijkste ww in de zin mogelijk een koppelwerkwoord?
  • Ja: stap 2
  • Nee: wg

2. Zoek het onderwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan
3. Staat er in de overige zinsdelen een bn of zn dat iets zegt over het ow?
  • Ja: ng
  • Nee: wg

Slide 16 - Tekstslide

'Mei is een vrolijke maand'
1. Staat er een woord in dat mogelijk een koppelwerkwoord is?

2. Wat is het onderwerp?

3. Staat er in de overige zinsdelen een bn of znw dat iets zegt over het ow?

Slide 17 - Tekstslide

'Simon wil later brandweerman worden'
1. Staat er een woord in dat mogelijk een koppelwerkwoord is?

2. Wat is het onderwerp?

3. Staat er in de overige zinsdelen een bn of znw dat iets zegt over het ow?

Slide 18 - Tekstslide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een lastig onderdeel
Zoek zelf volgens het stappenplan uit of deze zin een ng heeft.
timer
1:30

Slide 19 - Tekstslide

Samengestelde zin




Waarom? Spellen van de persoonsvorm, goed gebruiken van interpunctie, goed formuleren van (samengestelde) zinnen.

Samengestelde zin: meerdere persoonsvormen in een zin.

Nevenschikkend: maar, want, en, of.


Onderschikkend: omdat, als, doordat, zodat, toen, etc.

Slide 20 - Tekstslide

Samengestelde zin




Hoofd- en bijzinnen herkennen

Verschil tussen een hoofd- en een bijzin:
Bij hoofdzin kun je tussen onderwerp en persoonsvorm geen woord plaatsen, bij een bijzin kan dat wel:

Jan gaat naar school, omdat hij moet van zijn ouders. --> Jan niet kan naar school, omdat hij dat niet moet van zijn ouders.

Welk deel klopt en welk deel niet? Dus wat is hoofdzin en wat is bijzin?

Slide 21 - Tekstslide

0

Slide 22 - Video

Maken



Opdracht

M. opdracht 2 blz. 153. Doe de opdracht niet zoals in het boek staat, maar schrijf op:

1. Omdat hij...verdwalen is bijzin; strooide... bospad is hoofdzin


Slide 23 - Tekstslide