Grammatica

1 / 17
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Volgorde zinsontleding 
1. pv (persoonsvorm) --> tijd veranderen
2. zd (zinsdelen) --> alles vóór de pv is één zd
3. ow (onderwerp) --> wie/wat + pv
4. wg / ng (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
5. lv (lijdend voorwerp) --> wie/wat + gez + ow
6. mv (meewerkend voorwerp)--> aan/voor wie + gez. + ow + lv
7. bwb (bijwoordelijke bepaling --> alle overige zinsdelen
Klaar? Oefen online!
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-zinsdelen/#

Slide 2 - Tekstslide

stappenplan wg / ng
werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden uit de zin
Ik had willen komen lopen

tenzij er sprake is van een koppelwerkwoord, dan is het een naamwoordelijk gezegde 

koppelwerkwoorden: ZWaBBeLS HDV
(zijn, worden, blijken blijven, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen)

Slide 3 - Tekstslide

stap 1
Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin? 

- één ww in de zin? dat is het belangrijkste ww
- twee ww in de zin? de pv is nooit het belangrijkste ww
- meer dan twee ww in de zin? de pv is nooit het belangrijkste ww, het belangrijkste ww is dat ww dat de handeling van de zin uitdrukt

- gebruik de schrapproef: schrap telkens de pv weg, het werkwoord dat overblijft, is het belangrijkste werkwoord. 

Slide 4 - Tekstslide

stap 2
Is dat belangrijkste woord een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen? 

- nee? --> er zit een werkwoordelijk gezegde in deze zin 

- ja? --> ga naar de volgende stap 

Slide 5 - Tekstslide

stap 3
Kijk naar de betekenis van het ww. Hoort het bij de volgende uitzonderingen?
zijn/blijven = zich bevinden (ergens zijn) 
schijnen = licht verspreiden 
lijken = lijken op 
voorkomen = zorgen dat iets niet gebeurt

-ja? --> er zit een werkwoordelijk gezegde in deze zin
- nee? --> het werkwoord is een koppelwerkwoord. Ga naar de volgende stap. 

Slide 6 - Tekstslide

stap 4
Je hebt het koppelwerkwoord gevonden. Nu moet je op zoek naar het naamwoordelijk deel

stel de vraag: wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp

antwoord = naamwoordelijk deel

Slide 7 - Tekstslide

stap 5
Nu kun je het naamwoordelijk gezegde noteren. 
Naamwoordelijk gezegde = alle ww uit de zin + het naamwoordelijk deel 

Let op: 

- het onderwerp is GEEN deel van het naamwoordelijk gezegde
- als er een ng is, is er GEEN wg (of andersom)
- als er een ng is, is er GEEN lv

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 4 (noteer je naam!)
1. Aan de centrale straat van Las Vegas, The Strip, /  kun  / je /  heel grote hotels en prachtige casino's / vinden.
ow = je 
wg = kun vinden 
lv = heel grote hotels en prachtige casino's
mv = - 
bwb = aan de centrale straat van Las Vegas, The Strip
 

Slide 9 - Tekstslide

Kijk goed naar de volgende zinnen. Wat valt je op? (De inhoud is in dit geval niet zo belangrijk). 

1. Vandaag vieren veel mensen Sinterklaas. 
2. Nadat we lootjes hebben getrokken, heb ik een surprise gemaakt.  
3. Ik schrijf ook een gedicht. 
4. Eerst wordt het gedicht voorgelezen en daarna pakken we de cadeautjes uit. 
5. Ik hou van Sinterklaas :-). 

Slide 10 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
enkelvoudige zin: zin met één persoonsvorm
samengestelde zin: zin met meerdere persoonsvormen

Een samengestelde zin bestaat uit: 
- een hoofdzin en een bijzin of 
- een bijzin en een hoofdzin of
- een hoofdzin en een hoofdzin

Slide 11 - Tekstslide

hoofdzinnen en bijzinnen
Hoofdzinnen: 
onderwerp en pv staan naast elkaar --> er kunnen géén andere woorden tussen!
Bijzinnen: 
onderwerp en pv hoeven niet naast elkaar te staan (kan wel) --> er kunnen wel andere woorden tussen

Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan hz en bz: 
1. Ga na of het ow en de pv naast elkaar staan. 
2. Zet het woordje 'niet' tussen ow en pv

Kan dit? --> bijzin
Kan dit niet? --> hoofdzin 

'Deze meneer beweert dat een blaffende hond niet bijt.'

Slide 13 - Tekstslide

Structuur hz en bz
Rauw walvisvlees wordt meestal in plakjes opgediend, zoals wij cake presenteren

[hz + bz]
[bz + hz]
[hz + hz] 

Slide 14 - Tekstslide

1. Onderstreep alle persoonsvormen en zet achter (of soms voor) de zin of het om een enkelvoudige (EV) of samengestelde (SG) zin gaat.

2. Benoem van de samengestelde zinnen met twee persoonsvormen de structuur. Kies uit:
[HZ]+[HZ]
[BZ]+[HZ]
[HZ]+[BZ]
3. Welke structuur komt het meest voor? 

4. Komt er een samengestelde zin met meer dan twee pv's voor? Zo ja, welke? 

5. Wat is je verder opgevallen tijdens het maken van vraag 2?




Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide