In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 7 - Spelling
1.Lesdoel
2. Startopdracht
3. Uitleg § leestekens
4.Opdrachten maken maken
6. Evaluatie & afsluiting
Slide 4 - Tekstslide
Herhaling spelling 2bk
1. Waar moet de komma? Ik ga naar huis omdat ik niet fit ben.
1. Meervoud van mango
2. Verkleinwoord van lolly
3. Noteer de juiste vorm: de _______(braaf) hond.
timer
3:00
Slide 5 - Tekstslide
Je kan leestekens op de juiste manier gebruiken.
Punten, vraagtekens, uitroeptekens en aanhalingstekens op de juiste manier gebruiken.
Komma's en dubbele punten op de juiste manier gebruiken.
Lesdoelen
Slide 6 - Tekstslide
Het maken van aantekeningen kan helpen om de uitleg beter te onthouden.
Aantekeningen bij spelling
Slide 7 - Tekstslide
Uitlegfilmpje!
Slide 8 - Tekstslide
Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken:
Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
Uitroepteken (uitroep): Doe je best!
Slide 9 - Tekstslide
Leestekens (,/:)
Een komma komt tussen twee persoonsvormen. Als jij kookt, doe ik de afwas.
Of bij een opsomming: Ik drink cola, bier, water en wijn.
Of voor verbindingswoorden. Ik ga naar huis,omdat ik niet fit ben.
Een dubbele punt gebruik je bij een opsomming, toelichting of een citaat (iemand zegt iets).
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeelden
Een dubbele punt gebruik je als je iets aankondigt of opsomt: Er zijn hier drie restaurants: een Turks, een Japans en een Iraans.
als je iemand citeert: Victor vroeg: ‘Doe jij het raam even open?’
Slide 11 - Tekstslide
Leestekens (''...'')
Je schrijft aanhalingstekens als iemand iets zegt.
De directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens. 'Vanavond ga ik lekker op de bank hangen', zei Esmay. 'Wil jij het oud papier buitenzetten?' vroeg Ruben aan mij.
Bij de indirecte rede en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens. Ruben vroeg aan zijn broer of hij het oud papier buiten wil zetten.
aanhalingstekens
Slide 12 - Tekstslide
Zo citeer je
Zet voor het citaat een dubbele punt.
Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
Zet het citaat tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld:
- Jelte vroeg: ‘Kunt u mij meer informatie geven?’
- Tijdens de gymles gilde Sharon: ‘Dat durf ik niet!’
Slide 13 - Tekstslide
Zo citeer je
Let op: als een citaat vooraan in de zin staat, gebruik je geen dubbele punt. Wel komt er een komma na het citaat en het aanhalingsteken.
- ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.
- ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’, vroeg Danique.
Slide 14 - Tekstslide
Wat: Cursus 7 paragraaf 2 blz. 192/193 opdracht 1 t/m 6 maken
Hoe: individueel
Hulp: boek + schrift, mevrouw de Vries
Tijd: timer
Uitkomst: moeilijke vragen bespreken
Klaar?: Lezen in je leesboek
timer
15:00
Slide 15 - Tekstslide
1. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
de boom valt om.
B
De boom valt om.
Slide 16 - Quizvraag
3. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
'S Nachts zie je de maan het best.
B
'S nachts zie je de maan het best.
C
's nachts Zie je de maan het best.
D
's Nachts zie je de maan het best.
Slide 17 - Quizvraag
2. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
25 euro moest ik betalen voor dat t-shirt.
B
25 Euro moest ik betalen voor dat t-shirt.
Slide 18 - Quizvraag
7. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
De beste serie vind ik Game of Thrones.
B
De beste serie vind ik game of thrones.
C
De beste serie ik Game of thrones.
D
De beste serie vind ik game of Thrones.
Slide 19 - Quizvraag
8. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Met pasen eten we bij mijn oma.
B
Met Pasen eten we bij mijn oma.
Slide 20 - Quizvraag
10. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Dat kasteel is gebouwd in de middeleeuwen.
B
Dat kasteel is gebouwd in de Middeleeuwen.
Slide 21 - Quizvraag
1. Zet de komma en punt op de juiste plek.
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen
Slide 22 - Open vraag
5. Zet de leestekens op de juiste plek.
De les wiskunde van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is
Slide 23 - Open vraag
2. Waar kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
Slide 24 - Quizvraag
3. Zet de hoofdletters en leestekens op de goede plek.
mevrouw Bos zei als je extra uitleg wilt kom dan om 15.00 uur nog even terug