les 59 Meer dan lezen §4 feit, mening en argument

les 59 Meer dan lezen §4 feit, mening en argument
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

les 59 Meer dan lezen §4 feit, mening en argument

Slide 1 - Tekstslide

Hallo 2Vd
Pak je spullen alvast (leesboek) en Nieuw Nederlands + schrift. Ga zitten volgens het klassenschema.
timer
10:00
Wat gaan we doen vandaag?
  • Lezen (Stiefkind) p. 101
     Lees hoofdstuk 24.
  • nakijken opdrachten en zelfstandig werken
  • Oefenen voor toets

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Je weet/kan:
- Onderscheid maken tussen, feiten, meningen, standpunten en argumenten in de tekst.
- Meningen en argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
- doel-middel-, oorzakelijk, redengevend, toegevend, vergelijkend en voorwaardelijkverband in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Korte herhaling §2, §3 en §4

Slide 4 - Tekstslide

§4 Feit, mening en argument
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is. 
Wat iemand van iets vindt.

Met een mening kun je eens of oneens mee zijn.
Herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als; ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus n aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Een argument geeft de reden(en) waarom iemand een bepaalde mening heeft.
Herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

Slide 5 - Tekstslide

tekstverbanden §2 - p. 10
signaalwoorden die erbij horen §1

chronologisch verband

intussen, later, daarna, dan, eens, inmiddels, nadat, nu, ooit, toen, uiteindelijk, vroeger, vervolgens
concluderend verband
al met al, dus, concluderend, daarom, dat houdt in 
opsommend verband

bovendien, daarnaast, en, (maar) ook, om te beginnen, ook (nog), ten eerste, ten tweede, ten slotte, vervolgens
samenvattend verband
al met al, kortom, met andere woorden, samengevat
tegenstellend verband
aan de ene kant.. aan de andere kant, (daar staat) tegenover, daarentegen, echter, maar, ofschoon, dat, toch
toelichtend verband
denk (maar) aan, als, bijvoorbeeld, nou, zo, zoals

Slide 6 - Tekstslide

tekstverbanden §3 - p. 17
signaalwoorden die erbij horen §2

doel- middel verband

door middel van, met behulp van, om te
oorzakelijk verband
als gevolg van, daardoor, dankzij, dus, vanwege, hierdoor
redengevend verband

daarom, dankzij, de reden hiervoor is
toegevend verband
niettemin, desalniettemin, weliswaar, ook al
vergelijkend verband
evenals, in vergelijking met, 
voorwaardelijk verband
als.. dan, in het geval dat, mits, indien, tenzij, wanneer

Slide 7 - Tekstslide

Zelf oefenen
Cursus 1 Meer dan lezen §4
Wat:  Kijk je huiswerk na en maak opdracht 7 p. 29
Hoe:  Individueel
Hulp: Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 20 min.
Uitkomst: Geoefend met tekstverbanden en tekstbegrip, signaalwoorden, feiten, meningen en argumenten.
Klaar?
Lezen in je leesboek
of huiswerk
timer
25:00
Extra oefenen? Maak opdr. 8 p.30

Slide 8 - Tekstslide

Lesdoelen
Je weet/kan:
- Onderscheid maken tussen, feiten, meningen, standpunten en argumenten in de tekst.
- Meningen en argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
- doel-middel-, oorzakelijk, redengevend, toegevend, vergelijkend en voorwaardelijkverband in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 9 - Tekstslide

Fijne dag!
Ruim rustig je spullen op en blijf zitten tot de bel gaat

Slide 10 - Tekstslide