spellingquiz (Blok 1 t/m 6)

Vandaag


14.45uur: - Spelling Blok 1 t/m 6 oefenen/leren
                      - Socrative Proefschoolexamen maken (HEK3ZWK)

Klaar?? -> Bijspijkeren! /werkboekje/poster/leesboek of krant lezen
                      Leren voor ander vak se (morgen maatschappij/wiskunde)






timer
45:00
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag


14.45uur: - Spelling Blok 1 t/m 6 oefenen/leren
                      - Socrative Proefschoolexamen maken (HEK3ZWK)

Klaar?? -> Bijspijkeren! /werkboekje/poster/leesboek of krant lezen
                      Leren voor ander vak se (morgen maatschappij/wiskunde)






timer
45:00

Slide 1 - Tekstslide

Spelling

Slide 2 - Tekstslide

De regel van 't ex-kofschip is voor
A
spelling van werkwoorden in VT
B
spelling van werkwoorden in TT
C
spelling van zelfstandige naamwoorden
D
spelling van alle woorden

Slide 3 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 4 - Quizvraag

(vinden) Ik ... spelling erg lastig.
A
vint
B
vind
C
vindt

Slide 5 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 6 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 7 - Quizvraag

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind

Slide 8 - Quizvraag

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 9 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 10 - Quizvraag

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen.
A
vind/aanmeld
B
vindt/aanmeldt
C
vindt/aanmeld
D
vind/aanmeldt

Slide 12 - Quizvraag

De (hout) tafel
A
houte
B
houten

Slide 13 - Quizvraag

de (goud) ring
A
gouden
B
goude

Slide 14 - Quizvraag

Het (plastic) speelgoed
A
plastic
B
plasticen

Slide 15 - Quizvraag

de (riet) mand
A
rieten
B
riete
C
riet

Slide 16 - Quizvraag

meervoud:
schaal
A
schallen
B
schaals
C
schalen
D
schaalen

Slide 17 - Quizvraag

Meervoud van dominee is?
A
dominees
B
dominee's

Slide 18 - Quizvraag

13. Meervoud van bacterie.
A
Bacteriën
B
Bacterieën

Slide 19 - Quizvraag

Meervoud:
Trap
A
trapen
B
traps
C
trappen
D
trap's

Slide 20 - Quizvraag

Meervoud van menu
A
menus
B
menuus
C
menu's

Slide 21 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
dictees
B
dictee's

Slide 22 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
garages
B
garage's

Slide 23 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 24 - Quizvraag

Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën

Slide 25 - Quizvraag

meervoud:
wolf
A
wolven
B
wolfen
C
wolffen
D
wolfs

Slide 26 - Quizvraag

meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen

Slide 27 - Quizvraag

Samenstellingen schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Kippenhok
B
Kippehok

Slide 29 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Aspergesoep
B
Aspergensoep

Slide 30 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Zonnescherm
B
Zonnenscherm

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de juiste samenstelling?
A
spinnenweb
B
spinneweb

Slide 32 - Quizvraag

Hoe schrijf je de samenstelling: beer + gezellig?
A
berengezellig
B
beregezellig

Slide 33 - Quizvraag

Maak er een samenstelling van
geboorte + cijfer =


A
geboortecijfer
B
geboortencijfer

Slide 34 - Quizvraag

Hoe maak je de samenstelling:

verrassing+aanval
A
verrassingsaanval
B
verrassingaanval

Slide 35 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
groenteboer
B
groentenboer

Slide 36 - Quizvraag

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 37 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 38 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
dvd collectie
B
dvd-collectie

Slide 39 - Quizvraag

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 40 - Quizvraag

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 41 - Quizvraag

Werkwoordsvormen

Moet je een werkwoord spellen, bepaal dan eerst in welke vorm het staat.
Persoonsvorm tt
Bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd schrijf je de ik-vorm, ik-vorm + t of het hele werkwoord.
Persoonsvorm vt
Bij klankveranderende werkwoorden hoor je meestal wel hoe je de persoonsvorm vt schrijft. Bij klankvaste werkwoorden schrijf je: ik-vorm + te(n) of de(n).
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt. Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt meestal op een -t of -d.
Bijvoeglijk naamwoord
Voor het schrijven van het bijvoeglijk naamwoord bestaan vaste regels.
Werkwoorden uit het Engels
worden als beide, sommige, enkele en vele schrijf je soms met een –n en soms niet.
 
Alleen bij personen, maar niet als er een zelfstandig naamwoord achter staat.
Lastige letters. Schrijf je p of pp, r of rr?
Woorden met een p-klank schrijf je soms met één p en soms met twee. Ook bij woorden met een r-klank schrijf je soms één r en soms twee.
Samenstelling
In sommige samenstellingen schrijf je een s (dorpswinkel), maar als het tweede deel van de samenstelling met een s begint, hoor je dat niet goed (dorpsstraat).
Trema
Om ervoor te zorgen dat je de woorden goed leest, plaats je een trema. Dat trema zet je boven de letter waar een nieuwe klank begint.
Citaten
Voor het schrijven van citaten gebruik je regels.
Aanhalingstekens, dubbele punt, komma, hoofdletters
Komma
Een komma gebruik je op een plek in de zin waar de lezer even pauze kan nemen.
 



















































Slide 42 - Tekstslide

Meervoud van zelfstandige naamwoorden
Hoe je het meervoud van een zelfstandig naamwoord moet schrijven, kun je meestal horen als je het uitspreekt. In andere gevallen zijn er regels.
Meeste of meesten?
Woorden als beide, sommige, enkele en vele schrijf je soms met een –n en soms niet.
Alleen bij personen, maar niet als er een zelfstandig naamwoord achter staat.
Lastige letters. Schrijf je p of pp, r of rr?
Woorden met een p-klank schrijf je soms met één p en soms met twee. Ook bij woorden met een r-klank schrijf je soms één r in soms twee.
Samenstelling
In sommige samenstellingen schrijf je een s (dorpswinkel), maar als het tweede deel van de samenstelling met een s begint, hoor je dat niet goed (dorpsstraat).
Trema
Om ervoor te zorgen dat je de woorden goed leest, plaats je een trema. Dat trema zet je boven de letter waar een nieuwe klank begint.
Citaten
Voor het schrijven van citaten gebruik je regels.
 Aanhalingstekens, dubbele punt, komma, hoofdletters
 Komma
 Een komma gebruik je op een plek in de zin waar de lezer even pauze kan nemen.
 
 



















































Slide 43 - Tekstslide

Spelling  Blok 1 t/m 6
  • Opdrachten maken
  • Bijspijkeren
  • oude toets (Blok 1&2) doornemen
  • Toets Socrative (Blok 3&4) HEK02 staat open -> direct feedback
  • theorie leren

Slide 44 - Tekstslide