Lernen Kapitel 22

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

Lernen für die Schulaufgabe

Quiz !

Landeskunde

hier vul je in waaruit dit onderdeel bestaat, thema en andere inleidende zaken.

Met welke Nederlandse organisatie kun je de Duitse "ADAC" vergelijken?

1. ABN AMRO
2. ANWB
3. NS
4. Leger des Heils

De "Glacier Express" rijdt door Zwitserland. Wat is dit voor vervoermiddel?

1. bus
2. tram
3. metro
4. trein

Waar staat de afkorting "DB" voor?

1. Deutscher Bus
2. die Bushaltestelle
3. Deutsche Bahn
4. die Baumhütte

Dieses Verkehrsschild sieht man überall in Deutschland.

Was bedeutet dieses Verkehrsschild eigentlich?

1. uitgang
2. naam van een stad
3. parkeerplaats
4. omleiding

Grammatik

Schrijf de verleden tijd van het werkwoord op dat in de zin staat en zet het hulpwerkwoord in de juiste persoonsvorm.

Letzten Samstag [haben] Susi und Lena einen großen Fisch [fangen]

Die Italiener [haben] die Weltmeisterschaft in Brasilien [verlieren]

[Haben] ihr das letzte Champions-League-Spiel [sehen]?

Mein Freund hat ein schönes Geschenk [voor] mich gekauft.

1. für
2. vor
3. nach
4. zu

Voriges Jahr reiste der Sänger für einen großen Auftritt [naar] London.

1. für
2. in
3. nach
4. zu

Tessa hat [voor] dem Haus auf mich gewartet.

1. vor
2. in
3. nach
4. zu

Wörter

Vertaal de woorden tussen de haakjes naar het Duits.

Weißt du wo der [station] in München ist?

Auf dieser [snelweg] kann man überholen.

In Deutschland benutzt jeder Fußgänger den [zebrapad].

Das Auto fährt mit hoher [snelheid] in die Kurve.

Beim [rotonde] müssen wir die dritte Ausfahrt nehmen.

Durch den Unfall hat Opa [schade] am Auto.

Dit weekend ben ik in Berlijn geweest.

Je moet de volgende keer meegaan!

Fertig !

Lernen für die Schulaufgabe: 

Seite 46, 47 und Aufgabe 36 (Nummer 1 und 5)