1. Ik weet wat de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde is en hoe ik deze kan vinden.
2. Ik weet wat ik moet doen wanneer ik zinsdelen moet ontleden.
3. Ik weet wat het werkwoord, een lidwoord en een zelfstandig naamwoord is.
4. Ik ben verder gekomen in Numo.