Herhaling zinsdelen en woordsoorten

Woordsoorten
Elk woord in de zin heeft een eigen functie.
Kijk dus voor elk woordje apart welke functie deze heeft.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Elk woord in de zin heeft een eigen functie.
Kijk dus voor elk woordje apart welke functie deze heeft.

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Ga zitten op je plek.
Startopdracht: lees uit je leesboek!
Neem voor je: 
Je Nieuw Nederlands boek, leesboek en laptop.
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
1. Mededelingen
2. Lesdoelen
3. Herhaling grammatica
4. Aan de slag in Numo
5. Evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten?

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet wat bij zinsdelen hoort en wanneer ik welke functie moet gebruiken.
2. Ik weet wat bij woordsoorten hoort en wanneer ik welke functie moet gebruiken.
3. Ik ben verder gekomen in Numo.

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica
Zinsdelen
Woordsoorten
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdelen
Woorden of groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen.
Verander de zin eens en kijk dan wat er bij elkaar blijft staan.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm
Het werkwoord dat bij het onderwerp past.
Hoe vind je de persoonsvorm? Kijk wat er veranderd.
1. Maak de zin vragend.
2. Verander de tijdsvorm.
3. Maak het enkelvoud of meervoud.

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp
Een persoon, dier of ding die iets doet.
Het kan uit meerdere woorden bestaan.
Hoe vind je het onderwerp?
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Wie of wat + persoonsvorm?

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde. Het zegt wat er in de zin '' gebeurt ''. 

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoord
Een werkwoord zegt iets over wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
Je kunt een werkwoord vervoegen, dat betekent dat je er verschillende werkwoordsvormen van kunt maken. 
Kun je de tijd van het woord veranderen? Dan is het een werkwoord.

Slide 11 - Tekstslide

Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. 
Deze hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. 

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant of ding.
Het heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. 
Ook kan je er een verkleinwoord van maken en een lidwoord voor zetten. 

Slide 13 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. 
Het staat ervoor of erachter.
Vaak heeft het een korte en een lange vorm en kun je het groter of kleiner maken. 

Slide 14 - Tekstslide

Voorzetsel
Geven vaak de plaats, de tijd of de reden/oorzaak aan. 
Je kunt er een lidwoord met een zelfstandig naamwoord achter zetten en het staat vaak aan het begin van een zinsdeel. 

Geheugensteuntje: de kast, de pauze en de regen!

Slide 15 - Tekstslide

Dus: grammatica
Zinsdelen
Woordsoorten
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Voegwoord 
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Zinsdelen oefenen
Niemand heeft zich tot nu toe aangemeld.
Wij hebben iedereen een aanmeldingsformulier gestuurd.
Het is een overzichtelijk formulier.

Slide 17 - Tekstslide

Niemand heeft zich tot nu toe aangemeld.
Wij hebben iedereen een aanmeldingsformulier gestuurd.
Het is een overzichtelijk formulier.

Slide 18 - Tekstslide

Woordsoorten oefenen
Niemand heeft zich tot nu toe aangemeld.
Wij hebben iedereen een aanmeldingsformulier gestuurd.
Het is een overzichtelijk formulier.

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet wat bij zinsdelen hoort en wanneer ik welke functie moet gebruiken.
2. Ik weet wat bij woordsoorten hoort en wanneer ik welke functie moet gebruiken.
3. Ik ben verder gekomen in Numo.

Slide 20 - Tekstslide

Numo
Ga aan de slag met grammatica
timer
30:00

Slide 21 - Tekstslide

Evaluatie
Snap ik nu grammatica: zinsdelen en woordsoorten?
Wat ging er goed deze les? 
Wat kan er de volgende keer beter?

Slide 22 - Tekstslide