A3- week 1 les 1 Groep (venir)( Devenir) ( Revenir)

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

H3

week 1

Les 1

P.Budel

A3

Week 5 online

Les 1

Groep VENIR

    venir = komen

revenir = terugkomen 

devenir = worden

Wat leren en hoe leren?

- Présent

- Passé composé

- Imparfait

- Futur Simple

Wat leren?

3 werkwoorden

In de:

Hoe leren?

- Stampen

- Hoe je altijd werkwoorden hebt     geleerd

- Flashcards

- Overschrijven

- Laten overhoren

- Hand erop

- SlimStampen

Venir - Présent 

Nederlands	Frans
Ik kom	Je viens
Jij komt	Tu viens
Hij / Zij / Men komt	Il / Elle / On vient
Wij komen	Nous venons
Jullie komen / U komt	Vous venez
Zij komen	Ils / Elles viennent

Jean et Paul (komen)

1. Jean et Paul vient
2. Jean et Paul vennent
3. Jean et Paul viennont
4. Jean et Paul viennent

wij komen

Revenir en devenir - Présent

revenir = terugkomen                            devenir = worden

je reviens                                                     je deviens

tu reviens                                                    tu deviens

il/elle/on revient                                       il/elle/on devient

nous revenons                                         nous devenons

vous revenez                                             vous devenez

ils/elles reviennent                                ils/elles deviennent

Venir - passé composé

Nederlands	Frans
Ik ben gekomen	Je suis venu(e)
Jij bent gekomen	Tu es venu(e)
Hij is gekomen / Zij is gekomen / Men is gekomen	Il est venu / Elle est venue / On est venu(e)(s)
Wij zijn gekomen	Nous sommes venu(e)s
Jullie zijn gekomen / U bent gekomen	Vous êtes venu(e)(s)
Zij zijn gekomen	Ils sont venus / Elles sont venues

Let op: venir wordt met être vervoegd, dus je moet soms iets aan het voltooid deelwoord toevoegen

zij (m.) zijn teruggekomen

1. illes sont revenus
2. ils sont revenus
3. ils ont revenus
4. ils sont revenu

wij (v.) zijn gekomen

Revenir en Devenir - passé composé

Revenir	Devenir
Je suis re venu(e)	Je suis de venu(e)
Tu es re venu(e)	Tu es de venu(e)
Il est revenu / Elle est re venue / On est re venu(e)(s)	Il est de venu / Elle est de venue / On est de venu(e)(s)
Nous sommes re venu(e)s	Nous sommes de venu(e)s
Vous êtes re venu(e)(s)	Vous êtes de venu(e)(s)
Ils sont re venus / Elles sont re venues	Ils sont de venus / Elles sont de venues

Let op: revenir en devenir worden ook met être vervoegd, dus je moet soms iets aan het voltooid deelwoord toevoegen

Venir - Imparfait

Nederlands	Frans
Ik kwam	Je ven ais
Jij kwam	Tu ven ais
Hij /Zij /Men kwam	Il / Elle / On ven ait
Wij kwamen	Nous ven ions
Jullie kwamen /U kwam	Vous ven iez
Zij kwamen	Ils / Elles ven aient

ik kwam

1. je venait
2. je venai
3. je vienais
4. je venais

jullie werden

Revenir en Devenir - Imparfait

Revenir	Devenir
Je r e venais	Je de venais
Tu r e venais	Tu de venais
Il / Elle / On r e venait	Il / Elle / On de venait
Nous r e venions	Nous de venions
Vous r e veniez	Vous de veniez
Ils / Elles r e venaient	Ils / Elles de venaient

Venir - Futur Simple (R)

Nederlands	Frans
Ik zal komen	Je viendr ai
Jij zal komen	Tu viendr as
Hij zal komen / Zij zal komen / Men zal komen	Il / Elle / On viendr a
Wij zullen komen	Nous viendr ons
Jullie zullen komen / U zult komen	Vous viendr ez
Zij zullen komen	Ils / Elles viendr ont

jij zult terugkomen

traduis: zij zullen komen

1. ils viendront
2. elle viendrai
3. il viendra
4. ils viendraient

Revenir en Devenir - Futur Simple (R)

Revenir	Devenir
Je re viendra	Je de viendra
Tu re viendras	Tu de viendras
Il / Elle / On re viendra	Il / Elle / On de viendra
Nous re viendrons	Nous de viendrons
Vous re viendrez	Vous de viendrez
Ils re viendront	Ils de viendront

Au travail!

- Leren: groep venir blz: TB 27

- Maken: WB blz: 67 opdr: 26DEFG 

- VOCA: H blz: 85-86 F-N/ N-F