Aan het einde van de les kun je de rol van afschrijvingen in de economie uitleggen. Aan het einde van de les kun je het begrip arbeid en het belang ervan in de productie definiëren. Aan het einde van de les kun je uitleggen wat arbeidsinkomen inhoudt. Aan het einde van de les kun je de arbeidsinkomensquote (AIQ) berekenen en het belang ervan duiden. Aan het einde van de les kun je de term arbeidsintensief herkennen en toepassen in voorbeelden. Aan het einde van de les kun je de structuur van een bedrijfskolom beschrijven. Aan het einde van de les kun je het concept bedrijfstak definiëren en onderscheiden van andere economische groeperingen. Aan het einde van de les kun je het bruto binnenlands inkomen en product berekenen en het verschil daartussen verklaren. Aan het einde van de les kun je de categoriale inkomensverdeling uitleggen. Aan het einde van de les kun je de consumentenprijsindex (CPI) en het gebruik ervan in de praktijk begrijpen. Aan het einde van de les kun je het begrip diensten van derden in de economische context plaatsen. Aan het einde van de les kun je dividend definiëren en het belang ervan voor aandeelhouders toelichten. Aan het einde van de les kun je economische groei herkennen en de gevolgen daarvan beschrijven. Aan het einde van de les kun je inflatie definiëren en de impact ervan op de economie uitleggen. Aan het einde van de les kun je kapitaal als productiefactor uitleggen, inclusief de verschillende vormen ervan. Aan het einde van de les kun je kapitaalinkomen uitleggen en de componenten ervan benoemen. Aan het einde van de les kun je de kapitaalinkomensquote (KIQ) berekenen en het belang ervan duiden. Aan het einde van de les kun je het concept kapitaalintensief herkennen en toepassen in voorbeelden. Aan het einde van de les kun je het nominale bbp onderscheiden van het reële bbp. Aan het einde van de les kun je de objectieve en subjectieve methode voor het berekenen van het bbp uitleggen. Aan het einde van de les kun je het begrip onderlinge leveringen in een economische context plaatsen. Aan het einde van de les kun je primair inkomen definiëren en de relatie met productiewaarde toelichten. Aan het einde van de les kun je de productiefactoren benoemen en hun rol in het productieproces uitleggen. Aan het einde van de les kun je het begrip productiewaarde definiëren en de berekening ervan uitleggen. Aan het einde van de les kun je de subjectieve methode voor het berekenen van het bbp beschrijven. Aan het einde van de les kun je het toegerekend loon van zelfstandigen berekenen en het belang ervan uitleggen. Aan het einde van de les kun je de toegevoegde waarde van een bedrijf berekenen en het belang ervan uitleggen. Aan het einde van de les kun je welvaart definiëren en de factoren die hierop van invloed zijn beschrijven. Aan het einde van de les kun je het verschil tussen een zelfstandige en een zzp'er uitleggen.
Slide 2 - Tekstslide
Afschrijvingen en vervangingsinvesteringen
De jaarlijkse financiële reservering voor de vervanging van vaste kapitaalgoederen aan het einde van hun economische levensduur.
Slide 3 - Tekstslide
Arbeid en de inzet ervan in productieprocessen
De inzet van menselijke capaciteit voor het produceren van goederen en diensten.
Slide 4 - Tekstslide
Arbeidsinkomen en de componenten ervan
Het inkomen dat wordt verdiend uit arbeid, bestaande uit loon en winst uit eigen zaak.
Slide 5 - Tekstslide
Arbeidsintensieve productieprocessen
Een productieproces waarbij relatief veel arbeid wordt ingezet in vergelijking met kapitaal.
Slide 6 - Tekstslide
De structuur van een bedrijfskolom
De reeks van bedrijven die opeenvolgende stadia van productie doorlopen, van grondstof tot eindproduct.
Slide 7 - Tekstslide
Bedrijfstak en branche onderscheid
Een groep van bedrijven die dezelfde soort productie verzorgen, zoals alle bakkerswinkels.
Slide 8 - Tekstslide
Berekening en betekenis van bruto binnenlands inkomen en product
De som van alle primaire inkomens in een land, vermeerderd met afschrijvingen. De totale toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid.
Slide 9 - Tekstslide
Categoriale inkomensverdeling
De verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren arbeid en kapitaal.
Slide 10 - Tekstslide
Consumentenprijsindex (CPI) en de rol in inflatiemeting
Een maatstaf voor inflatie die aangeeft hoeveel procent de kosten van levensonderhoud zijn gestegen ten opzichte van een basisjaar.
Slide 11 - Tekstslide
Diensten van derden
Diensten die door andere bedrijven worden geleverd.
Slide 12 - Tekstslide
Dividend en de relevantie voor aandeelhouders
Een winstuitkering aan aandeelhouders van een bedrijf.
Slide 13 - Tekstslide
Economische groei en de gevolgen daarvan
De toename van het reëel bruto binnenlands product.
Slide 14 - Tekstslide
Definitie en impact van inflatie
De stijging van het algemeen prijsniveau.
Slide 15 - Tekstslide
Kapitaal als productiefactor en zijn vormen
De productiefactor die bestaat uit fysieke middelen zoals fabrieken en machines, maar ook natuurlijke hulpbronnen en ondernemerschap.
Slide 16 - Tekstslide
Kapitaalinkomen en de componenten ervan
Het inkomen dat wordt verdiend met sparen en beleggen, waaronder winst uit aandelen, rente, pacht en huur.
Slide 17 - Tekstslide
Kapitaalintensieve productieprocessen
Een productieproces waarbij relatief veel kapitaal wordt ingezet ten opzichte van arbeid.
Slide 18 - Tekstslide
Het nominale versus reële bbp
Het bruto binnenlands product uitgedrukt in geldwaarde. Het nominale bbp gecorrigeerd voor inflatie, uitgedrukt in de hoeveelheid goederen en diensten.
Slide 19 - Tekstslide
Methoden voor het berekenen van het bbp
Een berekeningswijze van het bbp door optelling van alle bruto toegevoegde waarden van bedrijven en overheid. Een berekeningswijze van het bbp door optelling van alle primaire inkomens in een land.
Slide 20 - Tekstslide
Onderlinge leveringen tussen bedrijven
De uitwisseling van goederen en diensten tussen bedrijven.
Slide 21 - Tekstslide
Primair inkomen en de relatie met productiewaarde
Het inkomen dat direct verdiend wordt in het productieproces, bestaande uit loon en kapitaalinkomen.
Slide 22 - Tekstslide
Productiefactoren en hun rol in het productieproces
De middelen die worden ingezet voor productie, zoals arbeid en kapitaal.
Slide 23 - Tekstslide
Productiewaarde en toegevoegde waarde
De waarde die een producent toevoegt aan ingekochte producten, gelijk aan de som van arbeids- en kapitaalinkomen.
Slide 24 - Tekstslide
Welvaart en de factoren die dit beïnvloeden
De mate waarin mensen in staat zijn in hun behoeften te voorzien.
Slide 25 - Tekstslide
Verschil tussen zelfstandigen en zzp'ers
Een persoon die een eigen onderneming bezit en beheert. Een zelfstandige zonder personeel, opererend als een eenmanszaak.