1.2 Betekenis afleiden uit het woord 1.3 Figuurlijk taalgebruik
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Woordenschat 1
1.1 Betekenis afleiden uit de tekst
1.2 Betekenis afleiden uit het woord 1.3 Figuurlijk taalgebruik
Slide 1 - Tekstslide
Zorgeloos
Geef een omschrijving
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 2 - Quizvraag
Synoniem voor: gevaar
A
risico
B
ongeluk
C
uitglijden
D
ongevaarlijk
Slide 3 - Quizvraag
Tegenstellingen Wat zijn dit?
A
Woorden met een tegenovergestelde betekenis.
B
Meningen die iets tegenspreken.
C
Woorden die hetzelfde of bijna hetzelfde betekenen.
D
De, het & een.
Slide 4 - Quizvraag
Geef een voorbeeld voor een signaalwoord(en) dat een 'voorbeeld' aangeeft.
A
zoals
B
daartoe
C
dat houdt in
D
wanneer
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de tegenstelling? helder
A
duidelijk
B
troebel
C
onduidelijk
D
mooi
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een synoniem?
A
een woord dat het tegengestelde betekent
B
een uitleg
C
een woord dat hetzelfde betekent
D
een voorbeeld
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een omschrijving?
A
een woord dat het tegengestelde betekent
B
een uitleg
C
een woord dat hetzelfde betekent
D
een voorbeeld
Slide 8 - Quizvraag
Strategie: kijk in het woord zelf
In het Nederlands hebben wij veel woorden met een Latijns voor- of achtervoegsel. Als je de betekenis van het voor- of achtervoegsel kent, weet je ook vaak de betekenis van het woord.