In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
WOORDENSCHAT H1 1.3
LETTERLIJK EN FIGUURLIJK TAALGEBRUIK (Blz 250)
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
1.1 Betekenis afleiden uit tekst
1.2 Betekenis afleiden uit het woord
1.3 Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Slide 2 - Tekstslide
Betekenis afleiden uit de tekst
synoniem
omschrijving
voorbeelden
tegenstelling
afbeelding
Slide 3 - Tekstslide
Doelen
Betekenis afleiden uit het woord
Je herkent en begrijpt figuurlijk taalgebruik.
Slide 4 - Tekstslide
Zo kun je een betekenis van een woord uit de tekst afleiden:
De betekenisstaat in de zin ervoor of erachter.
Het woord wordt in de tekst uitgelegd.
Er staat een woord met dezelfde betekenis in de tekst.
Er worden voorbeelden van het woord genoemd.
Er staat een afbeelding bij.
Slide 5 - Tekstslide
Bedenk zelf twee woorden waarin het woord tafel voorkomt
Slide 6 - Open vraag
timer
2:30
Ik snap een woord niet. Wat kan ik doen?
Slide 7 - Woordweb
Betekenis onbekend woord
Bestaat het woord uit een of meer woorden?
Bijv. maximumsnelheid
Staat er een voor- of achtervoegsel dat je kent?
Bijv. on-, - loos, -achtig
Lijkt het op een woord dat je wel kent?
Bijv. instrumentaal - intstrument
Slide 8 - Tekstslide
Nu Suze vijf jaar in Spanje woont, spreekt ze eindelijk accentloos Spaans. Accentloos is
A
met een accent
B
zonder accent
Slide 9 - Quizvraag
De snelle temperatuurwisselingen zijn ongunstig voor de mens en de natuur.
A
heel goed
B
niet goed
Slide 10 - Quizvraag
huizentekort
A
de huizen zijn te klein
B
er zijn te weinig huizen
C
er zijn te veel huizen
D
de huizen zijn te groot
Slide 11 - Quizvraag
luchtvervuiling
A
schone lucht
B
lichte lucht
C
vieze lucht
D
het is donker
Slide 12 - Quizvraag
Synoniem voor: vaak
A
nooit
B
af en toe
C
soms
D
regelmatig
Slide 13 - Quizvraag
Hoe zou jij je kamer omschrijven (op dit moment)
A
Grote zooi
B
Opgeruimd
C
Geen commentaar
D
De vloer is nog zichtbaar
Slide 14 - Quizvraag
Samenstellingen
Wat is een samenstelling?
Een samenstelling is een woord (meestal een zelfstandig naamwoord), dat bestaat uit twee of meer woorden die ook als zelfstandig woord in het Nederlands voorkomen. Zo is koffiekopje een samenstelling van koffie en kopje en slaapkamer van slaap en kamer.
Slide 15 - Tekstslide
Tekstverband: TEGENSTELLING
timer
0:20
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor
Slide 16 - Quizvraag
kort samengevat:
Samenstellingen:
woord +woord
Afleidingen:
voorvoegsel+woord
woord+achtervoegsel
Slide 17 - Tekstslide
Lijkt het op een bekend woord?
Problematisch
Praktisch
Ritmisch
Personage
Slide 18 - Tekstslide
Betekenis afleiden uit een tekst
Slide 19 - Tekstslide
timer
2:00
Wat weten jullie over figuurlijk taalgebruik?
Slide 20 - Woordweb
Figuurlijk
Je zegt niet wat je bedoelt
Bijv. een hoedje schrikken
of als een kip zonder kop rondrennen
Slide 21 - Tekstslide
timer
3:00
Figuurlijk
Letterlijk
de hond in de pot vinden
de kat eten geven
hij zag de bui al hangen
na regen komt zonneschijn
hij zag de regen al aankomen
ik zet mijn zonnebril op
Slide 22 - Sleepvraag
Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Na drie uur vertrok hij naar Japan.
B
De president van Amerika bracht in juli een bezoek aan Duitsland.
C
De pers noemde het een bliksembezoek.
Slide 23 - Quizvraag
Figuurlijk taalgebruik
Slide 24 - Tekstslide
Figuurlijk taalgebruik
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Hoeveel figuurlijke zinnen heb je gehoord? Noem er één