AF TM1 Oriëntatie op anatomie en fysiologie

• AFP
• MBO
• Studiejaar 1

M1W1

1

oriëntatie op anatomie en fysiologie

TM module 1

1 oriëntatie op anatomie en fysiologie

LEERDOELEN...

• je omschrijft de betekenis van anatomie en fysiologie
• je legt het verband ertussen uit
• je noemt de betekenis van veelgebruikte plaatsaanduidingen

1 oriëntatie op anatomie en fysiologie

LEERDOELEN...

• je legt uit welke anatomische vlakken er zijn en welke doorsnede die opleveren
• je noemt de betekenis van veelgebruikte richting aanduidingen
• je legt de 4 niveaus in opbouw uit

Anatomie...

• ana = er doorheen
• tomie = snijden
• ontleedkunde
• de wetenschap die zich bezig houdt met de bouw en vorm van het lichaam

1.1 de begrippen anatomie en fysiologie

Anatomie, hierbij kan je je de volgende vragen stellen...

• hoe ziet het eruit?
• waaruit is het opgebouwd?
• welke vorm heeft het?

1.1 de begrippen anatomie en fysiologie

Fysiologie...

• fysio = werking
• logie = leer, studie
• de wetenschap die zich bezighoudt met de functies in het lichaam

1.1 de begrippen anatomie en fysiologie

Fysiologie, hierbij kan je je de volgende vragen stellen...

• wat is de taak of functie?
• hoe werkt het?

1.1 de begrippen anatomie en fysiologie

anatomie

fysiologie

stofwisseling

ademhalen

beenmerg

bloed

spier

waarom is anat. en fysio. kennis belangrijk in je beroep?

De plaats waar iets is of gebeurt, wordt aangegeven door...

• een voorvoegsel
• een kernwoord
• een achtervoegsel

1.2 plaatsaanduidingen, vlakken en richtingen

Belangrijke plaatsaanduidingen zijn...

• intra = binnenin
• extra = erbuiten

1.2 plaatsaanduidingen, vlakken en richtingen

Belangrijke plaatsaanduidingen zijn...

• supra = boven
• sub = onder
• para = naast
• peri = rondom

1.2 plaatsaanduidingen, vlakken en richtingen

Belangrijke plaatsaanduidingen zijn...

• pre = voor
• post = na
• inter = tussen
• per = er doorheen

1.2 plaatsaanduidingen, vlakken en richtingen

Belangrijke vlakken zijn...

• het sagittale vlak
• een doorsnee van voor naar achter, precies in het midden = mediaanvlak
• richting het midden = mediaal
• richting de zijkant = lateraal

1.2 plaatsaanduidingen, vlakken en richtingen

00:17

• richting in het midden = mediaal

00:21

• richting de zijkant = lateraal

Belangrijke vlakken zijn...

• het frontale vlak
• een doorsnee van links naar rechts...
• richting de rugzijde = dorsaal
• richting de buikzijde = ventraal

1.2 plaatsaanduidingen, vlakken en richtingen

Belangrijke vlakken zijn...

• het transversale vlak
• een horizontale doorsnee...
• richting naar boven = craniaal
• richting naar benden = caudaal

1.2 plaatsaanduidingen, vlakken en richtingen

Andere richtingen zijn...

• naar de romp toe (dichtbij de oorsprong) = proximaal
• naar het uiteinde (naar de verte toe) = distaal

1.2 plaatsaanduidingen, vlakken en richtingen

proximaal

P

proximaal

P

distaal

D

distaal

D

De mens leeft, doordat onderdelen ervan samenwerken....

• dat gebeurt op vier verschillende niveaus...

1.3

opbouw van het lichaam

1 cellen

• kleinst levende eenheid van de mens
• er zijn veel soorten cellen
• cellen gebruiken atomen en moleculen om hun taken uit te voeren

1.3.1

cellen

2 weefsel

• een groep cellen met dezelfde bouw en functie
• samen voeren ze deze functie in het groot uit

1.3.2

weefsel

2 weefsel

• samen zorgen gelijksoortige cellen voor: dekken, binden, bewegen, reageren
• dek- en bindweefsel
• spier- en zenuwweefsel

1.3.2

weefsel

dekweefsel

bindweefsel

spierweefsel

zenuwweefsel

3 organen

• een orgaan bestaat uit de vier weefselsoorten
• duidelijk te onderscheiden
• het heeft een specifieke taak

1.3.3

organen

4 orgaanstelsels

• een orgaanstelsel bestaat uit meerdere organen
• de organen werken samen met elkaar

1.3.4

orgaanstelsels

benoem de nummers...

1.3.4

orgaanstelsels

welke twee vlakken snijden iemand in de lengte doormidden?

1. transversaal vlak
2. sagittaal vlak
3. frontaal vlak
4. horizontaal vlak

waar wordt een subcutane injectie gegeven?

1. onder de huid
2. in de huid
3. naast de huid
4. na de huid

welk weefsel wordt gebruikt om het lichaam te laten bewegen?

1. dekweefsel
2. spierweefsel
3. zenuwweefsel
4. bindweefsel

welke doorsnede zie je hier?

1. een frontale doorsnede
2. een transversale doorsnede
3. een sagittale doorsnede
4. een digitale doorsnede

00:24

• richting de bovenzijde = craniaal

00:33

• richting de onderzijde = caudaal

00:24

• richting de rugzijde = dorsaal

00:35

• richting de buikzijde = ventraal