27. bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Lesdoel

Ik kan een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord herkennen
Ik kan een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord op de juiste manier schrijven
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesdoel

Ik kan een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord herkennen
Ik kan een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord op de juiste manier schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Klinkt moeilijker dan het is!

Slide 2 - Tekstslide

werkwoord: verlopen
Het ........ paspoort.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 3 - Open vraag

werkwoord: snijden
Het ........ vlees.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 4 - Open vraag

werkwoord: kopen
De ........ trui.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 5 - Open vraag

werkwoord: maken
 De ........ sommen.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Z

Slide 6 - Open vraag

werkwoord: verloten
 De ........ auto.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Z

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

Regels
1. Je schrijft het zo kort mogelijk
Uitzondering zijn de werkwoorden waarvan het voltooid deelwoord eindigt op -en, zoals braden (heeft gebraden), schieten (heeft geschoten) of bijten (heeft gebeten). In dat geval schrijf je het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord precies hetzelfde als het voltooid deelwoord

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden

Braden --> heeft gebraden --> de gebraden kip
Schieten --> heeft geschoten --> het aangeschoten wild
Bijten --> heeft gebeten-->  de gebeten hond

Slide 10 - Tekstslide

Een voorbeeld: 
Mats heeft het cadeau ingepakt

Mats geeft het ingepakte cadeau aan de juf. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

werkwoord: MAKEN
Had jij gisteren een mooie tekening ......?
VD

Slide 13 - Open vraag

werkwoord: bakken
 Gisteren hebben de bakkers brood ......
VD
Uitzondering

Slide 14 - Open vraag

werkwoord: redden
De mannen hebben vorig jaar de jongen uit het water ......
VD

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

werkwoord: vinden
De piraat heeft vorig jaar een schat ........
VD

Slide 17 - Open vraag

werkwoord: verlopen
Mijn paspoort is in juli 2021 .......
VD

Slide 18 - Open vraag

werkwoord: snijden
De kok heeft zich aan het mes ......
VD

Slide 19 - Open vraag

werkwoord: kopen
Vorig jaar hebben de mensen veel oliebollen ........
VD

Slide 20 - Open vraag

werkwoord: winnen
Vorig jaar hebben wij een prijs ......
VD

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

werkwoord: bakken
 Het ........ brood.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Z

Slide 23 - Open vraag

werkwoord: verkleuren
 De ........ kleren.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Z

Slide 24 - Open vraag

werkwoord: verlopen
Het ........ paspoort.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 25 - Open vraag

werkwoord: snijden
Het ........ vlees.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 26 - Open vraag

werkwoord: kopen
De ........ trui.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 27 - Open vraag

werkwoord: maken
 De ........ sommen.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Z

Slide 28 - Open vraag

werkwoord: verloten
 De ........ auto.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Z

Slide 29 - Open vraag

werkwoord: bezoeken
De ........ tentoonstelling.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 30 - Open vraag

werkwoord: verdwijnen
De ........ schat.
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 31 - Open vraag

werkwoord: afkluiven
De ........ botjes
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
S

Slide 32 - Open vraag

De (verven) kast
Z
A
geverfde
B
geverfden

Slide 33 - Quizvraag

De (schrijven) brief
S
A
geschreven
B
geschreve

Slide 34 - Quizvraag

De goed (maken) oefening
Z
A
gemaakten
B
gemaakte

Slide 35 - Quizvraag

Spelling
Thema 3 - week 4
flitsen bij les 15

Alle opgaven
15 x plussen

Slide 36 - Tekstslide