Het meewerkend vw

Het meewerkend voorwerp
1 / 16
volgende
Slide 1: Woordweb
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Het meewerkend voorwerp

Slide 1 - Woordweb

Het meewerkend voorwerp

Een meewerkend voorwerp herken je in de zin doordat je er ‘aan wie of wat’ of ‘voor wie of wat’ voor kunt zetten.

Bijvoorbeeld: Ik geef bloemen aan mijn moeder. 
Het cadeau is voor jou.

Slide 2 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk vnw.

Ik geef de bloemen aan mijn moeder.
Ik geef de bloemen aan haar.

Het cadeau is voor Mike.
Het cadeau is voor hem.

Slide 3 - Tekstslide

(aan) mij
me
(aan) jou
te
(aan) hem / haar / u
le
(aan) ons
nos
(aan) jullie
os
(aan) hen
les

Slide 4 - Tekstslide

Een persoonlijk voornaamwoord in het Spaans komt altijd voor het eerste (vervoegde) werkwoord in de zin:


Bijvoorbeeld: 
Ik koop bloemen voor mijn moeder:
Compro flores para mi madre. 

Ik koop bloemen voor haar.
Le compro flores. 
 



Slide 5 - Tekstslide

Wij bereiden het eten voor jou en je vader.
Preparamos la comida para ti y tu padre.

Wij bereiden het eten voor jullie.
Os preparamos la comida.

Jullie zingen een liedje voor mij en mijn broer.
Cantáis una canción para mí y mi hermano.

Jullie zingen een liedje voor ons.
Nos cantáis una canción.

Slide 6 - Tekstslide

Yo compro la mochila para ti.
A
Yo te compro la mochila.
B
Yo le compro la mochila.
C
Yo compro te la mochila.
D
Yo compro la mochila para te.

Slide 7 - Quizvraag

Ellos escriben una carta para Romy.
A
Le ellos escriben una carta.
B
Ellos escriben una carta para le.
C
Ellos le escriben una carta para Romy.
D
Ellos le escriben una carta.

Slide 8 - Quizvraag

Fernando compra los patines para nosotros.

Slide 9 - Open vraag

Mi padre envía dulces a mí.

Slide 10 - Open vraag

Juan compra una bicicleta para su hermana.

Slide 11 - Open vraag

Heel werkwoord?
Ik ga een fiets voor Anita kopen.
Voy a comprar una bicicleta para Anita.

Ik ga een fiets voor haar kopen.
Voy a comprarle una bicicleta.

Slide 12 - Tekstslide

Nuria va a organizar una fiesta para su amiga.
A
Nuria va le organizar una fiesta.
B
Nura va a organizar una fiesta le.
C
Le Nuria va a organizar una fiesta.
D
Nuria va a organizarle una fiesta.

Slide 13 - Quizvraag

Vamos a traer las bebidas a ustedes.

Slide 14 - Open vraag

Voy a hacer los deberes para vosotros.

Slide 15 - Open vraag

Vais a comprar una mochila para nosotros.

Slide 16 - Open vraag