herhaling thema 7 - film - rose

• ISK
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 2

Bij het Sinterklaasfeest krijgen wij een ...........................

1. draai
2. actie
3. cadeau
4. film

Wat kan draaien?

Vandaag zijn ........... leerlingen op school.

1. actie
2. alle
3. blauwe
4. film

actie

Ik kijk op tv een ....................

1. cadeau
2. muziek
3. draai
4. film

Naar school gaan is een goede ..............

1. actie
2. draai
3. dag
4. film

Deze letters zijn zwart.
Dat is een .................

1. fiet
2. feit
3. feest
4. favoriet

favoriet

Een .................... maakt foto's.

1. favoriet
2. feest
3. feit
4. fotograaf

31 december is het ........... van het jaar.

1. jaar
2. favoriet
3. einde
4. feit

Naar school gaan is een feest!

😒🙁😐🙂😃

Wat vind jij een feit?

Maak een goede zin.
Gebruik het woord: gasten

Iedereen kan bidden tot zijn eigen ..........

1. geld
2. geloven
3. gezellig
4. god

Een i-phone kost veel ..........................

1. gezellig
2. gast
3. geld
4. kikkers

heel

Wat vind jij gezellig?

Wij willen allemaal .......... graag en .......... goed Nederlands leren.

1. gast
2. heel
3. nooit
4. gezellig

Dit is een ................. vraag.

1. lastig
2. lastige
3. lostige
4. listige

Wij .................. Nederlands leren.

1. lastig
2. liefde
3. houden van
4. lopen

Wat is liefde?

Het is een vraagwoord.

1. houden van
2. hoe
3. helemaal
4. liefde

Maak een zin met:
helemaal

Wie weet er ....... ik moet fietsen?

1. helemaal
2. heo
3. helemal
4. hoe

De docenten zijn ............. dan de leerlingen.

1. auder
2. ouder
3. onder
4. uoder

Wat doe jij het liefst?
Maak een zin.

Ik kijk met twee .......... naar mijn boek.

1. ooren
2. oogen
3. ogen
4. oren

Wat hoort er bij: niks?

Ik wil dat ............. graag doen!

1. ok
2. ook
3. niks
4. liefst

Mijn vader en moeder zijn mijn
.........................

Welke film of serie vind jij spannend?

Maak een zin met een vervoeging van
spelen

Welke woord?
Hij komt steeds ........ laat.

Welke zin is goed?

1. Op steeds hebben we sport.
2. Steeds is het dinsdag.
3. Mijn tafel is steeds.
4. Hij pakt steeds mijn pen.

Waar zie je "de tekst"?

1. 
2. De leerlingen zitten op school.
3. 
4. 

Vul het goede woord in.
........... morgen!

Maak een zin met een vervoeging van
trouwen.

Welke zin is goed?

1. Vanaf het station is het nog 10 minuten lopen.
2. Je mag mij vanaf half 9 bellen.
3. Vanaf nu is dit de afspraak.
4. Vanaf wanneer ben je in Nederland?

Wat betekent "vanavond"?

1. Op de avond van deze dag
2. Op de ochtend van deze dag
3. Op de middag van deze dag
4. Op de morgen van deze dag

Wat is een voordeel van naar school gaan?

Welke zin is goed?

1. Volgens mij gaat het vandaag regenen.
2. Ik ga naar huis volgens de fiets.
3. Hij is ziek volgens naar huis.
4. Ik koop volgens bij de supermarkt.

Waar zie je een vraag?

1. Hoe heet je?
2. Van harte gefeliciteerd!
3. Waar woon je?
4. Sterkte!

Stel een vraag met "wanneer"

1. Waarom?
2. Wanneer?
3. Welke?
4. Wat?

......... dier is dit?

1. Waarom
2. Welk
3. Wanneer
4. Wie

De leerlingen ......... op school.

1. bent
2. ben
3. zijn
4. is

De leerlingen zijn op school

zingen

de zin

trouwen

de tekst

Je mag ........ naar huis.

1. zingen
2. zo
3. wonen
4. trouwen

Een ........... heeft veel woorden.

1. tafel
2. zo
3. zin
4. waarom

Wat is goed?

1. Hij is op school.
2. Zij bent op school.
3. Wij bent op school.
4. Ik bent op school.

Wat is goed?

1. Ik is te laat.
2. Hij bent te laat.
3. Wij bent te laat.
4. Ik ben te laat.