B2C Les 28

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Basisregel voor het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door: 

GE + STAM + T

Bijvoorbeeld:
hören - Wir haben es gestern schon gehört. 
spielen - Mein Hund hat mit meiner Katze gespielt. 

Slide 2 - Tekstslide

Uitzondering 
Het voltooid deelwoord van werkwoorden waarbij de stam op een -t of een -d eindigt, wordt gevormd door:

GE + STAM + ET

Bijvoorbeeld:
arbeiten - Wir haben gestern den gazen Tag gearbeitet.

Slide 3 - Tekstslide

Voltooid deelwoord?
Wo habt ihr letztes Jahr____(wohnen)

Slide 4 - Open vraag

We gaan oefenen!
Vul het juiste voltooid deelwoord in. 

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord?
Früher habe ich viel____(tanzen = dansen)

Slide 6 - Open vraag

Voltooid deelwoord?
Ihr habt das Nintendo Spiel ______(kaufen).

Slide 7 - Open vraag

Voltooid deelwoord?
Ich habe ein großes Haus ___________. (mieten)

Slide 8 - Open vraag

Voltooid deelwoord?
Wie lange hast du ______(warten)?

Slide 9 - Open vraag

Welke zijn er?
können                        wollen                              dürfen
müssen                       sollen                               mögen
möchten

Slide 10 - Tekstslide

Modale hulpwerkwoorden 1

Slide 11 - Tekstslide

Kies de juiste betekenis:
Er _________ (mag) heute ausschlafen.
A
müssen
B
möchten
C
dürfen
D
mögen

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste betekenis:
Er _________ (wil) heute ausschlafen.
A
müssen
B
möchten
C
sollen
D
wollen

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste betekenis:
Ich ______ (zou graag willen) Ski fahren.
A
mögen
B
möchten
C
wollen
D
sollen

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste betekenis:
Ich ______ (moet) morgens immer früh aufstehen
A
müssen
B
möchten
C
sollen
D
wollen

Slide 15 - Quizvraag

En wat was hun betekenis:
dürfen
können
mögen
müssen
möchten
mogen (toestemming)
kunnen
mogen (houden van)
moeten
zou graag willen

Slide 16 - Sleepvraag

Er _______ nächste Woche nicht mit uns nach Berlin fahren
A
könn
B
kann
C
kanne
D
kan

Slide 17 - Quizvraag

Sie _______ noch nicht nach Hause!
A
musse
B
musst
C
will
D
willt

Slide 18 - Quizvraag

Ich _______ gar nichts!
A
musse
B
muss
C
wille
D
kan

Slide 19 - Quizvraag

____________ ihr euren Klassenlehrer?
A
Mögt
B
Magt
C
Mag
D
Möchtet

Slide 20 - Quizvraag

Wir __________ in der Klasse keinen Kaugummi essen.
A
dürven
B
dürfen
C
Darf
D
mögen

Slide 21 - Quizvraag

____________ ihr etwas essen?
A
Magt
B
Möchtet
C
Mögt
D
Mögtet

Slide 22 - Quizvraag

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 23 - Quizvraag

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 24 - Quizvraag

Er (wissen) …….. noch nicht so viel.

Slide 25 - Open vraag

Wir (wollen) ……… dich nicht stören.

Slide 26 - Open vraag

Ich (können) ……………. dir helfen.

Slide 27 - Open vraag

Er (müssen) …….. zeitig aufstehen.

Slide 28 - Open vraag

Dürfen wir hier parken?

Kannst du mir helfen?

Diese Musik mag ich nicht.

Ich muss jetzt gehen.

Peter soll sich beim Direktor melden.

Ich will noch nicht gehen.

Wissen Sie wo der Bahnhof ist?





mogen (toestemming hebben)
kunnen
houden van/lusten
moeten (noodzaak)
moeten (wil van een ander)
willen
weten

Slide 29 - Sleepvraag

Fülle aus:
[wissen] ___ du wie spät es ist?

Slide 30 - Open vraag

Fülle aus:
[müssen] Er ___ zum Zahnarzt.

Slide 31 - Open vraag